Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/400

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Duarte eindelijk hare gezondheid naar ziel en lichaam. Zij kon nu de teugels van het huisbestuur weer op zich nemen en het geluk smaken het kind harer smarte zelve te verzorgen. Maar zij was nog altijd wat zwak, en daarom aarzelde mijnheer Duarte om ook zijn dochtertje weer thuis te halen. Door die aarzeling aangemoedigd, deed zijne schoonzuster hem het voorstel Marianne voorgoed bij zich te houden en geheel voor hare opvoeding te zorgen; zij had immers het kind zoo lief gekregen, dat zij het niet meer kon missen, en zoo men het haar liet, zoo men haar moederlijke rechten gunde, zou zij voor hare toekomst zorgen, zooveel in haar vermogen was. Dit voorstel werd aangenomen. Mevrouw Duarte, wier geheugen door alles wat zij geleden had zeer was verzwakt, had nauwlijks meer herinnering van haar dochtertje. Zij had maar één wensch: alles voor háár lieveling te kunnen zijn, en haar echtgenoot berekende, dat in de positie, waarin ze toen nog verkeerden, en bij de zware geldelijke offers, die de langdurige ziekte van zijne vrouw had geësicht, het geene onverschillige zaak voor hem was, ontslagen te zijn van alle zorg voor de opvoeding en de toekomst van één zijner kinderen.

Zoo bleef Marianne uit het ouderlijk huis verwijderd, tot zelfs na den dood harer moeder, die, langzaam verzwakkende, zonder dat men haar einde zoo nabij wist, op eens als in den slaap overleden was, zonder dat iemand der haren op haar verscheiden was voorbereid. Mijnheer Duarte had geene behoefte, de dochter, die geheel van hem vervreemd moest zijn, in deze treurige dagen bij zich te zien, Hij kende haar niet anders dan uit hare correspondentie, en deze was nooit zoo levendig geweest om hem naar haar te doen verlangen. Marianne was niet van degenen, die het gemak hebben hare gevoelens, hare gedachten met gloed en juistheid uit te drukken bij het schrijven. Als zij de pen in de hand nam, was het haar alsof alles in haar verstijfde en verkilde; zij stond er voor, zooals zij zelve zeide; zij had geen stijl, geen élan. En och! wat kon zij ook eigenlijk voelen voor die ouders, die haar hadden afgestaan en die zij in zooveel jaren niet had weergezien? — Albert, die zijne zuster nooit had gekend, kon niet naar haar verlangen als hij die droge epistels las, waarin niet dan het volstrekt noodige werd gemeld en die onveranderlijk eindigden met een vromen groet of een heilwensch, die