Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/431

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Mijn vriend van Adelsteyn heeft alleen medegewerkt om mij een besluit te doen uitvoeren dat sinds lang in mij rijpte, doch waarvoor mij de kracht ontbrak, Laura, zoolang ik nog in uw hart geloofde, — Hij, de scherpe opmerker, de menschenkenner, door menige bittere levenservaring wijs geworden, deed mij inzien, dat ik mij zelven afmatte in een strijd, waarvan de uitkomst mij de bitterste teleurstelling zou brengen; — hij beweerde, dat wie op uw hart rekende, bedrogen zou uitkomen, — Ik heb hem vinnig tegengesproken; ik kon, ik wilde niet gelooven dat zijn blik zóó helder zou zien, en dat ik zoo verblind was geweest. Ik waagde de proeve en, helaas, ik moet mijne dwaling erkennen, ik moet hem gelijk geven!"

»Ik wist wel dat er iets achter stak!" riep zij heftig, »ik wist wel dat gij uit u zelven zulk een dwazen stap niet zoudt hebben gedaan!"

»Mijn huwelijksvoorstel, Laura, noemt gij een dwazen stap?"

»Welzeker, wat zou het geweest zijn, zoo ik aangenomen had?…"

»Dan ware ons geluk verzekerd geweest, Laura! Dan ware gewonnen, wat nu voor altijd verloren is!" sprak hij smartelijk, doch met vastheid.

»Bah! gij houdt er van met groote woorden te schermen."

»Gij vergist u, ik heb een vast besluit genomen; — gij hebt gekozen, gij hebt onze scheiding uitgesproken, — vaarwel!" En hij wendde zich naar de deur.

»Vaarwel!" herhaalde zij koel en bits; »ik zie wel dat gij u gemakkelijk zult troosten over het verlies van de vrouw zonder hart!"

»Niet gemakkelijk, Laura! — want de wonde die gij mij geslagen hebt is pijnlijk!" hernam hij met eene doffe stem. »Maar toch, ik zal naar genezing trachten, met vasten wil."

Zij haalde met een ironiek lachje de schouders op, en schudde ongeloovig het hoofd.

»En gij! wees gelukkig op uwe wijze! voegde hij haar toe, ziende dat zij geen beter antwoord voor hem had.

»Hoe edelmoedig!" viel zij met bitterheid uit. »Wees er zeker van, .Albert, dat ik aan uw heilwensch gedachtig zal zijn. Als die niet oprecht gemeend is, zult gij ’t u zelven te wijten hebben dat ik dien als vollen ernst opvat."