Pagina:Bosboom-Toussaint, Majoor Frans enz (1888).pdf/56

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

deze was het te doen om te verpletteren, niet om opgericht te houden; op de schade die er uit volgen kon, mocht niet worden gezien; de verdrijving van den generaal uit al het zijne was het hoofddoel, tenzij de reddende hand werd aangegrepen die ik mocht toesteken; maar ik beken u gulweg, Willem, dat ’t geen ik op die soirée hooren moest, mij gansch niet gunstig stemde voor die aanbieding. Het verleden van dat jonge meisje moet toch al heel duister en zonderling zijn, als maar iets waar is van de praatjes die hier over haar worden gehouden. Ik weet wel, men moet veel op rekening stellen van de kwaadsprekendheid en de bekrompen uitleggingen eener kleine stad, maar toch… oordeel zelf: onder de dames aan wie ik werd voorgesteld, was er eene, een alleraardigst jong weeuwtje met gitzwarte oogen en levendige gelaatstrekken, die mij werd aangeduid als eene verre nicht van de Roselaers, en waarvan het mij in ’t eerst speet, dat zij niet Francis Mordaunt heette en de uitverkoren nicht was van tante Sophie. Maar toen zij door vriend Overberg, zooals ter loops, op het chapitre der von Zwenkens werd gebracht, was ik heel blij, dat ik mij volkomen vreemd aan haar mocht houden. Ik kreeg zelfs eene opwelling van haat en bitterheid tegen haar, zoo onbarmhartig als zij op de arme Francis lostrok.

»Ja, zij waren goede kennissen geweest in den tijd toen haar grootvader de commandant was van ’t garnizoen, en zij had het huis van den overste gefrequenteerd, maar vriendschap, neen, vriendschap had er nooit bestaan tusschen haar en dat jonge meisje: daarvoor was zij al te bizar en te ongemanierd. Verbeeld u, jonker! ze kwam eens op een avond bij ons op een jongelui’s partijtje, waar men wist dat muziek gemaakt en gedanst zou worden, invallen zoo cavalierement als ’t maar mogelijk was, met een donkeren merinoschen japon aan, hoog aan den hals, met een omgeslagen boordje en een zijden dasje, als een aankomende jongen, en haar schoeisel! bottines de roulier; Op mijn woord, ik geloof, dat zij er spijkers in had; geen onderofficier zou de onbeschoftheid hebben gehad met zulke laarzen in een salon te komen…"

»Onbekendheid met de omstandigheden wellicht…" verontschuldigde ik.

»Wel neen; Zij was acht dagen vooruit gevraagd. In dien tijd kan men wel een toilet prepareeren, zou ik meenen! Daarbij, zij