Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/404

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Nadat de beide Kardinalen hem als Prins van den bloede hadden verwelkomd, door hem een paar schreden tegemoet te gaan, wierp hij zich als zoon der Kerke neder aan de voeten van den hoogsten Prins der Kerke, den Aartsbisschop van Toledo. Ximenès reikte hem de hand om op te staan, en zette zich, terwijl hij met een hoffelijk woord vroeg, waaraan hij de eer van dit bezoek te danken had.

Ferdinand viel terstond uit in dien driftigen en ongepasten klaagtoon, die meer zijne jeugd verraadde dan zijn goed oordeel. »Sinds God dat groote onheil over ons heeft gebracht, dat de zonen van Oostenrijk de tusschenkomst van een vreemde noodig hebben, om tot hunne moeder te gaan, kom ik u vragen, mij bij de Koningin van Spanje toe te laten.

Het gelaat van Ximenès teekende een licht misnoegen, toen de Prins met opzettelijken nadruk dat »Spanje” uitsprak. In het eerst antwoordde hij niet, maar bleef hem lang en doordringend aanzien; daarop zeide hij alleen: De krankheid van Koningin Johanna laat niet toe, dat men haar telkens nutteloos vermoeie; waarom wilt gij uwe moeder zien, Monsenôr? Ferdinand had zijn oog voor dat van den Kardinaal neêrgeslagen, en bloosde en verbleekte beurtelings; nu wendde hij met zichtbare verlegenheid den blik op zijn Secretaris, die schielijk het woord nam: »Mijn jonge meester wilde den zegen der Koningin afvragen op eene bedevaart, die Zijne Genade wenscht te ondernemen naar St. Jacob van Compostella, te harer genezing.”

»Senôr Cecco! hernam de Kardinaal op dien scherpen toon, dien hij aannam, zoo vaak hij zich tot dezen richtte, »het ware ten minste oorbaar geweest, dat gij hadt onderzocht, in hoeverre de Regent van Spanje dergelijke vrome tochten goedkeurde, eer gij daarvoor in uw jongen meester den smaak hadt opgewekt.”

»Ik wist niet, dat de Prins van Oostenrijk gevangene was, hernam Cecco met meer moed dan voorzichtigheid.

»Gij wist dat niet, mijn vriend!” viel de jonge Prins levendig in; »o! bij alle Heiligen van Arragon, die het wreken zullen, ik wist het sedert lang. Sinds hij mij uit mijn lief Guadaloupe hierheen riep, houdt die man mij gevangen aan eene lange keten, waarvan hij iederen dag eene schakel tot zich trekt, en