Pagina:Bosboom-Toussaint De graaf van Devonshire (1884).pdf/422

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijner verdiensten zoo juist hadden kunnen peilen; die Koning, wien hij die kostbare kroon van de Spaansche Koninkrijken, vermeerderd met een werelddeel, frisch en ongeschonden, behouden had uit de verwarringen en het onrecht van vier opvolgende regeeringen, voor wiens grootheid en rechten hij gestreden had vijf-en-twintig jaren lang, — wat deden zij?

»O! hoezeer verbitteren ze mij dit laatste avondrood na mijn langen dag, door plotseling mijne voorlichting duisternis te noemen; hooren wij hem uitroepen. »Hoe! mijn raad zou niet meer de beste zijn voor Spanje’s heil; hoe! de weg, dien ik wijze, zou een dwaalpad wezen; hoe! ik zou falen in de middelen, die het steunen moet; hoe! ik zou leven, en mijn Vaderland zou mij kunnen ontberen! Beatissima Virgine! welk een woord! die ellendigen zouden mij doen twijfelen aan mijzelven! O! ik zal sterven aan dit leed!” en hij wierp moedeloos de pen neder.

»O, Monsenôr! dát zal u niet dooden. Als de Koning u slechts eenmaal gesproken heeft, zal hij weten, hoezeer gij onmisbaar zijt; gij zijt immers zijn eerste Staatsdienaar? het Koninkrijk heeft immers nog geen anderen Regent, dan u? sprak Valentine, met overtuiging; »zoo ge slechts lijdzaamheid wildet oefenen, en u ruste geven, tot ge hersteld waart van deze zwakte, die zeker de haat…”

»Ach! wat spreekt gij van haat? viel Ximenès in, wie van de lieden, die om mij zijn, heb ik dan leed gedaan of onrecht, dat ze mijn dood zouden begeeren? Maar zoo er werkelijk menschenbedrijf schuilt in deze krankte, — moge God het hun vergeven! — zij benadeelen hun Vaderland en de armen. Ik had nog veel goed willen doen. Als deze zwakte toeneemt, zal ik niet eens de uitgave zien van den Bijbel van Alcala, waar ik zooveel nut meê dacht te stichten in de kerke, en die zooveel zorg heeft geëischt en zooveel goud, — helaas! en thans loopen allen van mij heen, geestelijken zoowel als adel, het nieuwe gestarnte tegemoet.

»De leden van den Staatsraad zijn teruggekeerd,” hernam Valentine met een moedigen glimlach.

»Ja, maar het was ook al te schromelijk vermetel, heen te gaan tegen ons bevel, ons vooruit — o! het was slechts billijk van