Pagina:Couperus, Psyche (1898).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Waar is het land van zilveren licht, het land van de lichtende menschen? Waar is het gebleven?

— Zie je het niet?

— Neen...

— Dan is het weg...

— Waar?

— Achter ons, onder ons...

— Waarom ben je niet eerder gedaald?

— Mijn vlucht was te snel en ik kon niet, o Psyche...

— Je bedriegt me! Je kon wel! Je wil niet... Nu... nu is het nacht, stikdonkere nacht, starlooze nacht... Een koude ijst om... O, Chimera, voer mij terug...!!

Hij wendde zich met een zwaai van zijn krachtige vlerken. En bij zijne zwenking sloeg-uit het weêrlicht en zig-zagde door heel het luchtruim met glad-hel electrische degens; de zware lucht scheurde los met een heftigen donderslag als klettercymbalen, een stormwind stak op, kletsregen viel neêr...

— O, Chimera, voer mij terug!

Zij wierp zich aan zijn hals; zij verborg in zij manen haar hoofdje, en door den losbarstenden storm, terwijl bij iederen slag van zijn hoef het bliksemde rondom hen heen, vlerkte