Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/104

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

78 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


van Christus zoodanig eene orde van Dienaren niet mag bestaan!” (Zie Handelingen van de Opz. der Gem. I. C. blz. 23.) Dus had dan de Heer De Cock iets gedaan, hetwelk hij, volgens den woorde Gods, niet mogt doen, en de Oefenaar onder het kruis had eene betrekking aanvaard, welke in de Christelijke kerk ,niet mag bestaan”. — Ik geloof intusschen dat in dezen den Heer De Cock en den Oefenaar Dijkstra onregt geschied is door hunne Synode; want, daar in den woorde Gods” geene Synode genoemd wordt, zoo heeft ook deze, volgens haar eigen beginsel geen radikaal.”

De schrijver is niet erg gelukkig met zijn ,proefje”. Wij komen daarop straks terug. Ook ik heb een proefje gegeven, ja zelfs proefjes, waaruit wij proeven kunnen de bitterheid waarmede vele predikanten zich stelden tegenover oefeninghouders en oefenaars.

Eigenaardig steekt daartegen af wat mr J. M. Lisman*) uit Leiden schrijft over de openbare Catechisatién, waarmede toch het bestaan van oefeningen en oefeninghouders verband hield. Mr Lisman dan schrijit in een boekje, in 1840 verschenen bij L. Herdingh & Zoon te Leiden: ,En het is bij gelegenheid dat wij van Catechisatién spreken, dat wij als eene andere grieve willen opteekenen, het meer en meer afschaffen der openbare Catechisatién van meer bejaarden, vooral op de dorpen. Door die Cate- chisatién toch werden de waarheden gedurig later herinnerd, — in het geheugen bewaard, — in het hart geprent, — en de toeneming der kennis van de leden der gemeente meer bevorderd, dan door Leerredenen. Het is toch niet te loochenen, dat zulk een onderwijs niet alleen voor jonge lieden, maar ook voor meer bejaarden veel meer de aandacht boeit, de oplettendheid onderhoudt, dan door het aanhooren van een doorgaande rede van éénen spreker: — dat bij het Catechiseeren de waarheden zelve meer rechtstreeks behandeld, beter ontwikkeld en de dwalingen duidelijker aangetoond kunnen worden. — De reden van deze afschaffing is echter niet moeyelijk te raden.” Dit laatste voegt de schrijver aan de tiende van de dertien Grieven der ware gereformeerd hervormde geloovigen tegen het hedendaagsch Hervormd kerkgenootschap, ietwat korzelig toe !

Het proefje door ds Boeles gegeven van de ,curiositeit van den uitslag welke eene vergelijking van de leerstellingen der Separatistische geschrif- ten met die onzer formulieren van eenigheid zoude kunnen leveren,” noopt ons, in verband met het onderzoek gevolgd door de aanstelling van L. Dijkstra tot oefenaar te Smilde en de uitspraak der Synode van 1836 inzake oefenaars, thans na te gaan hoe de vaders der Scheiding stonden in de zaak van de oefenaars. 9

Laat ik beginnen met te verwijzen, voor wat wij hebben te houden voor wat recht en billijk is tegenover oefenaars, naar Joh. Jansen’s: De Kerkenordening, art. XVI: Het ambt der dienaren, 4. Hunne helpers, bi.