Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/112

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

84 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


omtrent welke men te zamen overeengekomen is, en ondernemen dan hun Evangelie te prediken, als het ware of de Heere het hebben wil of niet. In eigene kracht het werk ondernemende, is het ontbloot van kracht; steunende op hunne menschelijke wijsheid, is het ontbloot van de wijsheid die van boven is; en inplaats van de geopenbaarde verborgenheden des Evangelies, wordt aan de arme tochoorders eene zoogenaamde Evangelische zedeleer voorgesteld, die de duidelike kenmerken draagt, dat zij het gewrocht is van de natuurlijke overleggingen en gevolgtrekkingen van den spreker zelven. Ook in ons vaderland is het in dit opzicht over het algemeen droevig gesteld. Zij, die den Heere vreezen en voor zijn Woord beven zullen daaromtrent geene nadere aanwijzing behoeven.”

In dit deel van het betoog denkt de schrijver aan de ,wolven in de schaaps- kooi van Christus.” Hij doet dat op zijne wijze, die uitmunt door taal en stijl. Van Velzen was kanselredenaar en een streng logisch betooger. Het verband waarin hij zijn betoog zet inzake de oefenaars wijst op den meester in het be- toog voeren. Hij gaat aldus voort: ,Er is echter eene andere zaak, waarin de Christelijke gemeente in ons vaderland voor het tegenwoordige meer dadelijk betrokken is, en die tot deze zending der leeraren in ene nauwe betrekking staat. Ook onder ons zijn menschen, die hoewel de bekwaam- making tot het leeraarsambt door den Heiligen Geest belijdende, en de waarheid voorstaande en leerende, zich echter niet ontzien, om zich, zelfs zonder uitwendige en wettige zending van de kerk, in het leeraarsambt in te dringen. Wij bedoelen de kwade en verkeerde praktijk van velen, die door dadelijke miskenning van de instellingen en ordonnantién Gods, zich niet ontzien, zich, geheel eigenmagtig, onder den naam van oefenaars, het werk der bediening aan te matigen. Ofschoon wij niet willen ont- kennen, dat zich onder deze oefenaars mannen bevinden van erkende godsvrucht en tamelijke kunde, zijn de bewijzen overvloedig voorhanden van het nadeel, door hen aan de kerk toegebragt. Velen zouden de gaven, die zij van den Heere ontvangen hebben, inderdaad met woeker ten nutte der gemeente kunnen aanwenden, indien zij zich vergenoegden om te blijven in den van den Heere verordineerden weg; indien zij zich tot stichting der gemeente bepaalden tot eene eenvoudige praktikale Schrift- verklaring. Maar als oefenaars optredende om te prediken, valt het niet moeijelijk om op te merken, dat de gansche grond van hunne roeping tot dat werk veelal bestaat in zondigen hoogmoed en eerzucht. Wanneer men acht geeft op hun werk, zal men bovendien maar te dikwijls be- vinden, dat hetzelve grootendeels bestaat in het opzeggen van de gewone rei van leerstukken, welke zij sedert vele jaren in hun geheugen geprent hebben ; dat zeer velen, door gebrek aan inzigt in het onderling verband der geopenbaarde waarheden, hunnen hoorderen het ongeloof als een kenmerk der geloovigen, het geloof als verwaandheid en zelfbedrog voor- �