Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/155

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BLAUWBOEKJES 123


Haagsche Heeren? door een predikant bij de Hervormden, te Groningen, bij G. B. Wolters. De titel van het gesprek over de Zeven Wijzen spreekt duidelijk genoeg tegen zich zelf, Het zijn geschriftjes voortgekomen uit de Groninger School tegen het adres van de zeven Haagsche heeren. Het tweede is van gelijke strekking als het eerste, zegt de dingen anders, giet de gedachten in andere vormen, maar staat niet minder vijandig tegenover de richting van de adressanten, en noemt ,rondborstig hunne handelwijze: door liegen en lasteren de menigte opruijen.”

Een van de karaktereigenschappen door medestander en vijand aan ds H. de Cock van Ulrum steeds weer toegekend is diens rondborstigheid. Zij is toch wel van eenigszins ander karakter dan die welke deze ongenoemde zichzelf toekent. Ds H. de Cock ging niet schuil, als hij zijn tegenstander aanviel. De man die in dit pamflet vraagt: ,wat willen eigenlijk de zeven Haagsche heeren?”, wacht het antwoord niet af als het de vraag geldt, wat zij doen ?, maar geeft het zelf: ,wat zij doen is: de gemeente, het ligchaam van Christus verscheuren, om twistvragen, die in de scholen der geleerden te pas komen, maar aan het godsdienstig leven, van ouds- her, meermalen groote schade, nooit eenig voordeel hebben gedaan. De afscheiding, in de drie noordelijke provincién van ons Vaderland althans, is veroorzaakt door de opruijingen van hen, die door ds Engels »tazende en dolle honden” genoemd worden ; en deze opruijingen vonden ingang, omdat velen niet genoeg hadden aan de ijskoude en ziellooze voorstelling, vooral ook wel van oud- en doodregtzinnige predikanten. Het is toch wel opmerkelijk, dat men op menige plaats, waar zelfs jjver- aars voor orthodoxie als leeraars stonden, de eerste en meeste Afgeschei- denen vond; terwijl het eene daadzaak is, die hoe langer hoe meer bevestigd wordt, dat bijna overal, waar leerlingen van de Groninger school als predikanten geplaatst zijn, het getal der Afgescheidenen of afneemt of wel dat er in het geheel geene worden gevonden. Neen! niet het vastbinden der prediking aan menschelijk gezag, maar het uitspreken van het vrij en levendige geloof in Jezus Christus, ’t welk in het gemoed des predikers zetelt, kan zielen roeren en harten binden.”

Het staat nog te bezien of wel met de feiten overeenkomt wat de schrijver meent te hebben opgemerkt. De geschiedenis der Afscheiding geeft een ander beeld. Ik herinner alleen maar aan den Veluwezoom langs de kust van de Zuiderzee, alwaar de Nijkerker beweging haar nawerking deed gevoelen. In de steden en dorpen langs de Zuiderzee van Nijkerk tot Elburg kon de Afscheiding haast geen wortel schieten en maakte weinig vorderingen. En toch daar had ds Moorrees in Nijkerk zijn gezegend dienstwerk jarenlang vervuld en volgde hem ds Callenbach, mannen bevriend met een ds H. P. Scholte en ds H. de Cock. Daar waar het Friesche Réveil zijn invloed deed gelden maakte de Afscheiding weinig �