Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/354

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

302 DE COCK AANGEKLAAGD eerst in de vergadering die in Januari zal gehouden worden, zullen worden beoordeeld, zich gedrongen het Classikaal Bestuur kenbaar te maken, dat De Cock nu openlijk getrouwde en ongetrouwde leden zijner gemeente in zijne openbare catechisatiën aanneemt en onderwijst en dezen er zelf toe opwekt. Hij vertrouwt dat hij met zijn ambtgenoten, de heeren War- molts, Smith en Van der Helm, uit wier gemeenten insgelijks leerlingen door den heer De Cock zijn opgenomen, zullen worden gehandhaafd in hunne wederzijdsche bedieningen. Geen zucht, om steeds aanklager van De Cock te zijn, noopt hem tot dit schrijven, maar hij vermeent het te moeten doen, om bij mogelijk te ontstane onaangenaamheden tusschen de verschillende gemeenten zich dan te kunnen refereren aan deze kennis- gevingen." De kerkeraad van Farnsum, ressorteerende onder de classis Appingedam, beklaagt zich om dezelfde reden den volgenden dag 4 Dec. '33, eveneens bij het bestuur van de classis Middelstum. 5) Als de Acte van Afscheiding of Wederkeering tegen het einde van het volgende jaar, 14 Oct. '34, zal worden geteekend; het einde waartoe deze kerkelijke procedure tegen De Cock, zal hebben genoopt, dan zal Du Cloux zich rechtstreeks wenden tot de wereldlijke overheid en haar bijstand inroepen, De Cock en de zijnen aanklagende bij den Heer Gouverneur van de provincie Groningen, in een schrijven van 23 Oct. 1834, Dan zal hij nog eens slaan en nog meer raak dan de eerste maal. Hij vertrouwt wel, dat de Gouverneur op de hoogte zal zijn gebracht door de kerkelijke en burgerlijke besturen van den ring Leens en de ge- meente van Ulrum van wat er op den Zondag na den veertienden October voorgevallen. Hij meent toch ook nog van zijn kant den Gouverneur dringend te moeten verzoeken om een genoegzame magt te Ulrum te willen zenden om alle mogelijke handgemeenschap voor te komen. De gemoederen toch van de aanhangers van De Cock zijn door de stoute taal van den heer Scholte geheel opgewonden, en zij wachten slechts de geringste gelegenheid en aanleiding af om zich met kracht en geweld tegen de maatregelen van het Bestuur te verzetten." En dan komt Du Cloux uit in eene gedaante, waarin hij zich na vele jaren in eene briefwisseling met eene vroegere catechisante uit Oldebroek, nog zal openbaren 6); dan laat hij er zich op voorstaan hoezeer hij door zijn gemeente bemind wordt en bij haar is geliefd. Ook in den brief aan den Gouverneur verzekert hij het geluk te hebben dat schier heel de gemeente van Vierhuizen en den Zoltkamp ,naauw aan hem is verkleefd"; hij is uit dien hoofde er van overtuigd: ,dat ze hem uit zijn gemeente zullen vergezellen als hij zijn beurt te Ulrum heeft te vervullen, en dat de schippers met hunne knechten niet de minste belediging of terging, hem of hun zelven aangedaan, zullen kunnen dulden, temeer daar zij reeds sedert een geruimen tijd door alles wat te Ulrum straffeloos is geschied,