Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/368

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

ZESTIENDE HOOFDSTUK

DE KERKERAAD VAN ULRUM EN DE COCK PROTESTEEREN TEGEN HET VONNIS VAN DE CLASSIS MIDDELSTUM.

AL De Cock zich onderwerpen? Vòòr den aanstaanden Zondag kan deze schorsing niet algemeen bekend zijn; velen zouden, naar kon worden verwacht, van nabij en van verre komen om op te gaan

onder zijn prediking en hem daarna te ontmoeten, met hem te spreken ; en alle dezen zouden zeer teleur worden gesteld als zij vernamen dat De Cock niet zelf den dienst zoude vervullen. Direct stond bij hem vast, dat hij zich zoude onderwerpen, want mocht de handeling door hem al voor beslist onwettig worden gehouden, het vonnis werd uitgesproken door een bestuur dat hij als wettig erkende: aan „separatie” werd door De Cock niet gedacht!

Hem restte te protesteeren !

Daartoe werd onmiddellijk door hem een protest, namens den kerkeraad van Ulrum, geteekend door den leeraar, twee ouderlingen en drie diakenen opgesteld en nog dienzelfden dag, 21 Dec. ’33, ingediend bij het classikaal bestuur. In dit protest, dat wèl namens den kerkeraad wordt ingediend, verdedigt De Cock zijn eigen zaak en wordt gesproken in den eersten persoon enkelvoud. Hij legt er den nadruk op, dat „hij onverhoord op de onregtmatigste wijze, die misschien immer gehoord is, veroordeeld en geschorst werd. Hem is koeltjes en verre van vriendelijk belet de uit- drukkingen in zijn Verdediging enz. op grond van Gods Woord te be- wijzen. Laten de beide aangevallenen zelf hunne slechte zaak verdedigen.”

„Wijl het schorsingsvonnis in vele opzichten rechtstreeks tegen de waar- heid ingaat en niet door de bekrachtiging van den Koning voorzien is”, protesteert hij, „ook uit naam van de gemeente en den kerkeraad over haar gesteld, hoogelijk daartegen.”

Dan nog wijst De Cock er op dat er tegen het doopen door hem ge- schied geen wetten bestaan en waar geen wet is, is geen overtreding.