Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

8

ALLERLEI.



EEN GODSDIENSTIG GENERAAL. Ongeveer een jaar na de Julijrevolutie had op de Tuileriën het volgende voorval plaats: Lodewijk Filips gaf een groot diner, waarop de voornaamste staatslieden en legerhoofden genoodigd waren. Hoewel het vrijdag was, verschenen slechts verschillende soorten van vleesch met de daarbij behoorende geregten op tafel; het had den schijn, of men zoo onbeschaamd mogelijk de wetten der Kerk met voeten wilde treden.

Aan de regterzijde der koningin zat generaal Brün de Villeret welke die eereplaats verdiende om de algemeene achting, die hij als burger en soldaat genoot. Hij was een oud krijger uit de dagen van het eerste keizerrijk en had alleen aan zijne dapperheid de verschillende graden te danken, die hij had doorloopen; hij maakte zich vooral verdienstelijk door de verdediging van het eiland Loban, waar hij gedurende drie dagen zonder levensmiddelen en met eene zeer geringe magt den vijand tegenhield, tot het Fransche leger hem kwam ontzetten. Voor het overige had hij als sommige andere generaals in het leger de godsdienstoefeningen onderhouden, die hij van zijne jeugd af gewoon was, en door zijn voorbeeld getoond, dat een christelijke wandel zich zeer goed met het krijgsleven vereenigen laat.

Aan Lodewijk Filips regterhand was maarschalk Soult geplaatst, die door zulk een vriendschapsband met generaal Brün verbonden was, dat zij steeds met elkander als broeders omgingen.

Het diner begon: men bood generaal Brün soep, hij weigerde; het eerste geregt verscheen, hij weigerde nogmaals; verschillende spijzen volgden elkander op, en generaal Brün bleef in zijne weigering volharden. Om niet ledig te zijn en zijn zonderlinge houding eenigermate te bemantelen, putte hij zich uit in beleefdheden omtrent de koningin, zoodat hij alleen aan tafel tegenwoordig scheen om te zorgen, dat haar niets ontbrak.

De koningin ontdekte eindelijk, dat Brün zelf nog niet had gegeten, en maakte er hem opmerkzaam op. „Maar, generaal,” zeide zij, „gij eet niet?”

„Mevrouw,” antwoordde Brün, „het is heden vrijdag, en men heeft tot nu toe slechts vleesch aangeboden; ik wacht tot men andere spijzen opdraagt.”

Op deze woorden, die de zuivere godsvrucht van den ouden soldaat zoo juist vertolkten, geraakte de koningin in de uiterste verlegenheid. Maarschalk Soult, die alles gehoord had, poogde haar te redden door tegenover den generaal te gekscheren met zijne vrome getrouwheid jegens de wetten der onthouding, er bijvoegende, dat zulks in een soldaat al zeer zonderling scheen.

„Hoe,” riep de beleedigde generaal met luide stem en militaire rondborstigheid „dat komt u zonderling voor? gij kent mij toch en weet, dat ik nimmer op vrijdag vleesch heb gegeten als alleen op het eiland Loban, waar mij niets overbleef dan de kop van mijn paard!”

Eene indrukwekkende stilte volgde op de woorden van den generaal, en men begrijpt gemakkelijk, dat de vleeschspijzen door visch gevolgd werden.

Zoo toonde de edele man, hoe een waar Katholiek overal zijne godsdienst kan belijden en doen eerbiedigen.



FABRIEKEN TER VERVAARDIGING VAN GOUD- EN ZILVERWERK IN PHORZHEIM, In 1864 verwerkten in Phorzheim in niet minder dan 90 fabrieken 5600 werklieden 6700 Ned. ponden fijn goud ter waarde van 5.260.000 gulden, 4000 ponden fijn zilver ter waarde van 210.000 gulden en eene waarde van 570.000 gulden aan echte en onechte edelgesteenten. De arbeidsloonen bedroegen 1.750.000 gulden; de afval van goud en zilver had eene waarde van 465.750 gulden, en het verbruik van houtskolen bedroeg 24.500 gulden.



HET WONDER DER PHOTOGRAPHIE. De photographie is niet alleen in staat een getrouw afbeeldsel te geven van de voorwerpen, die zich op het land bevinden, maar zij kan dit ook van die, welke in het diepste der zee bedolven liggen. Het is niet eens noodig, dat die voorwerpen in rust zijn; zij kan zelfs een oogenblik van snelle beweging juist teruggeven.

Waarschijnlijk hebben onze lezers hooren spreken van zon- en maan-photographiën; onlangs heeft zekere Bazin met goed gevolg beproefd met zijn photographisch toestel op den bodem der zee te werken.

Zijn toestel bestaat uit eene sterke, ijzeren kist die waterdigt en van glazen lenzen voorzien is. Om de voorwerpen, die hij wil photographeren, te verlichten, gebruikt hij electrisch vuur. Gedurende zijn proef verbleef Bazin omstreeks tien minuten 300 voeten onder de der zee.

Deze nieuwe ontdekking heeft, behalve hare wetenschappelijke waarde ook groot nut, want door haar wordt het terugvinden van verloren goederen veel vergemakkelijkt, alsook het ligten van gezonken schepen, enz.

Wat nu de zoogenaamde snel-photographiën betreft, dit is eene uitvinding om de zich snel bewegende voorwerpen, zoo als wolken, schepen, vogels en zelfs de baren der zee zoo naauwkeurig en juist af te beelden, dat deze photographiën niet te onderscheiden zijn van die van voorwerpen, welke in rust zijn. Om deze beelden te vervaardigen, gebruikt men een scherm met goote opening, hetwelk zooveel licht als mogelijk is laat vallen op het objectief glas, want het voorwerp moet het volle zonlicht hebben: de tijd, die voor het verkrijgen van het beeld noodig is, is slechts een klein gedeelte van eene seconde.



EENE KOSTBARE KOPERGRAVUUR. De hoogste prijs, welke ooit voor eene kopergravuur is besteed, is voor die, welke zich laatst bevond onder de beroemde verzameling van Sir Charles Price te Londen. Zij bestaat in een schoon afgedrukt exemplaar van de bekende plaat «Het honderd guldenstuk» door Rembrandt. Zij bragt niet minder op dan de som van 1180 pd. St. of ongeveer 14160 gulden.

Tot opheldering moet hier nog bijgevoegd worden, dat van deze gravuur slechts acht afdrukken hebben bestaan, waarvan men beweert dat deze de eerste is geweest.



WOORDEN. Eene statistieke opgave meldt, dat elk man gemiddeld per dag drie uren spreekt. Honderd woorden kunnen in eene minuut uitgesproken worden; dit maakt per uur 6000 woorden, die 29 bladzijden in 80 vullen.

Zoo als gezegd is, geldt deze berekening slechts voor mannen; eene dergelijke voor het schoone geslacht heeft men niet durven ondernemen.



DE MOL. Onder de dieren, die bij den landbouwer zeer gehaat zijn, bekleedt de mol eene eerste plaats; met schop en spade vervolgt hij het dier dat zijn land doorwroet en vooral bij droogte groote schade kan aanrigten, daar het de planten naarboven werkt en hare wortels uit de aarde losmaakt. Menigeen is ook van meening dat de mol de wortels der planten afknaagt en deze dus doet sterven; talrijke onderzoekingen hebben evenwel het onjuiste dezer meening aan het licht gebragt; zij hebben bewezen, dat de mol slechts van dierlijk voedsel leeft en die dieren verslindt, welke de planten benadeelen; een natuurkundige heeft met de grootste zorgvuldigheid de maag onderzocht van vijftien mollen, die op verschillende plaatsen gevangen waren; hij vond er geen enkele wortel- of plantenvezel in maar wel overblijfselen van verschillende wormen; met deze uitkomst niet tevreden, bragt hij een levende mol in een kist die met graszoden gevuld was; het dier bragt eenige dagen een kwijnend leven door en stierf zonder het gras aangeraakt te hebben; twee anderen sloot hij in een kist: waarin ongeveer 500 verschillende wormen, 25 rupsen en een muis gebragt waren; na 9 dagen was alles verteerd, van de muis was zelfs vel noch been overgebleven; daarop gaf hij de dieren gebraden vleesch en verschillend plantaardig voedsel; het vleesch was ras verteerd, daar hun geen ander voedsel verschaft werd stierven zij na 24 uren zonder iets van de planten genuttigd te hebben.

Vroeger gaven sommige regeringen eene zekere belooning van iedere mol, die gevangen en gedood werd, doch sedert men heeft ingezien, dat die diersoort den landbouw eer bevoordeelt dan benadeelt, heeft men dat gebruik laten varen.

Volgens de berekening van verschillende onderzoekers zou een mol jaarlijks 10000 wormen verslinden.



BIBLIOTHEEK. De grootste Bibliotheek der wereld is de Bibliothèque impériale te Parijs, want zij bezit bijna 4 millioen boeken benevens een aantal kostbare manuscripten.



PAARDENKRACHT. Men hoort dikwijls over paardenkracht spreken; er zijn echter vele personen, die niet weten welke kracht deze uitdrukking voorstelt. „Paardenkracht” beteekent in de Industrie eene kracht, welke in staat is in eene seconde een gewigt van 130 pond drie voet hoog te ligten. Volgens de algemeene schatting stelt de „Paardenkracht” de kracht voor van drie trekpaarden; het trekpaard doet de kracht van zeven arbeiders; bijgevolg verrigt één paardenkracht het werk van 21 sterke werklieden.



HONDSDOLHEID. Bij groote hitte of strenge koude worden dikwerf gevallen van hondsdolheid waargenomen; vele middelen zijn aangewend ter genezing van menschen, die door dolle honden gebeten waren, en kwakzalvers venten ze met luide stem langs straten en wegen uit; tot heden toe hebben de geneeskundigen geen ander middel kunnen uitdenken, dan het inbranden der wonden, die door den beet zijn ontstaan. Daar nu altijd vooral ten plattelande geen geneesheer oogenblikkelijk te vinden is, geven wij het volgende ten beste, om ieder in de gelegenheid te stellen in tijd van nood zich zelven te helpen.

Oogenblikkelijk nadat men door een dollen hond gebeten is, moet de wond van alle zijden goed gedrukt worden, opdat het bloed en het speeksel van den hond te voorschijn komen; daarna wassche men de wond met loogzout in water opgelost, of met loogwater, kalk- of zeepwater, pekel en bij gebrek van dat alles met zuiver water. Men wassche, zoo men het heeft, met ruw linnen, om de wond zooveel mogelijk te openen; daarop make men een stuk ijzer heet, tot het rood geworden is, en drukke het diep in de wond; na een paar uren legge men er op de gewone wijze een groote trekpleister op.

Aldus behandeld, levert de wond volstrekt geen gevaar op. Het is onnoodig te zeggen, dat het voordeeliger voor den gewonde is, zoo hij door een geneeskundige behandeld wordt, en dat, al is de handeling door een leek verrigt, men toch een geneesheer behoort te ontbieden, wijl hij alleen kan oordeelen of de wond diep genoeg is ingebrand, want heeft dit niet plaats gehad dan is de geheele operatie nutteloos geweest.



EEN HUISMIDDEL. Hannes kwam zijn pacht betalen aan de oude vrekkige eigenaarster der door hem bewoonde hoeve. Er werd hem brood met Limburgsche kaas voorgezet, maar het scheen dat, naar den zin der oude, de pachter wat ruim door de kaas sneed.

— Voorzigtig, zeide ze, eet er niet te veel van; gij zoudt er de spraak van kunnen verliezen!

— Wat ge zegt?

— Ja, ja heel zeker.

— Nu, dan wil ik er u maar van ontlasten en je kaas maar geheel in mijn zak steken voor mijn vrouw, de grootste snapster van ons dorp! zeide de pachter droogjes weg, en de kaas verdween in zijn reiszak.



UIT VLAANDEREN. Ehwel, vraagde een doctor aan zijn patiënt: — Hebt gij die kalfskarbonade met appetijt opgeëten? — Met appetijt? — antwoordde de andere, neen, mijnheer de doktor, met patatten.



MIDDEL TEGEN RUPSEN. Een tuinier heeft ontdekt, dat op een stuk wollen lap, die toevallig aan een kruisbessen-struik hing, des nachts eene menigte rupsen bijeenkropen. Daardoor kwam hij op den inval aan meerdere struiken dergelijke lappen te hangen, met het goede gevolg, dat er zich des nachts ontelbare rupsen op verzamelden, die dus op gemakkelijke wijze konden verdelgd worden.




BERIGT.

De oplage der Illustratie, voorloopig op een zeer aanzienlijk getal Exemplaren ondernomen, kan niet bepaald geregeld worden vóór de Administratie bekend is met het cijfer der inteekeningen. Daartoe wacht zij de opgaven en berigten van den geheelen Nederlandschen boekhandel. Dit zal noodwendig eenig oponthoud en vertraging in het afleveren der eerstvolgende nummers veroorzaken, doch niet ten nadeele der Inteekenaars die weldra eenige nummers te gelijk zullen ontvangen, tot dat de oplage geregeld en de Illustratie wekelijks of maandelijks naar verkiezing, zal verkrijgbaar zijn gesteld.

De Administratie.