Staten-Generaal en bij de Staten der provincie waartoe zij behooren.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Van de Justitie.
EERSTE AFDEELING.
Algemeene bepalingen.
149. (145*) Er wordt alom in het Rijk regt gesproken in naam des Konings.
150. (146*) Het burgerlijk en handelsregt, het burgerlijk en militair strafregt, de regtspleging en de inrichting der regterlijke Magt worden bij de wet geregeld in algemeene wetboeken, behoudens de bevoegdheid der wetgevende Magt om enkele onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen.
151. (147*) Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan na voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut de onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de voorschriften van eene algemeene wet. [1]
Deze algemeene wet bepaalt ook de gevallen in welke de voorafgaande verklaring bij de wet niet wordt vereischt.
Het vereischte, dat de verschuldigde schadeloosstelling vooraf betaald of verzekerd zij, geldt niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand of watersnood eene onverwijlde inbezitneming vordert. [2]
152. Waar in het algemeen belang eigen dom door het openbaar gezag moet worden vernietigd of, hetzij voortdurend, hetzij tijde lijk, moet worden onbruikbaar gemaakt, géschiedt dit tegen schadeloosstelling, tenzij de
wet het tegendeel bepaalt.[3]
- ↑ Zie de wet van 28 Augustus 1851, S. 125, gewijzigd of aangevuld bij de wetten van 1 Juni 1861, S. 54, 29 Maart 1877, S. 52, 15 April 1886, S. 64. 22 Juni 1901, S. 158, 7 November 1910, S. 313, 3 Augustus 1914, S. 351 en 30 Augustus 1917, S. 575 ; verg. ook de tijdelijke af wijking, omschreven in de wet van 27 Maart 1915, S. 171.
- ↑ Zie art. IV van de Additionnele artikelen der Grondwet.
- ↑ Zie art. V van de Additionnele artikelen der Grondwet.