Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 166
— 47 —

menten, de gouverneurs-generaal en de hooge ambtenaren onder anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen, de leden van den Raad van State, en de Commissarissen des Konings in de provinciën staan, wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hunne aftreding, te regt voor den Hoogen Raad ter vervolging hetzij van 's Koningswege, hetzij van wege de Tweede Kamer.

De wet kan bepalen, dat nog andere ambte­naren en leden van hooge collegien wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad teregt staan.

165. (162*) De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten door de leden der regterlijke Magt.

Hij kan hunne handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen volgens de bepaling door de wet daar­ omtrent te maken, en behoudens de door de wet te stellen uitzonderingen.

De overige bevoegdheden van den Hoogen Raad worden geregeld bij de wet.

166. (163*) De leden van de regterlijke Magt worden door den Koning aangesteld.

De leden van de regterlijke Magt, met regtspraak belast, en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad worden voor hun leven aan­ gesteld.

Zij kunnen worden afgezet of ontslagen door uitspraak van den Hoogen Raad in de gevallen bij de wet aangewezen.

Op eigen verzoek kunnen zij door den Koning worden ontslagen.

Indien een collegie belast wordt met administrative regtspraak in het hoogste ressort voor het Rijk, zijn de eerste, tweede en vierde zinsnede van dit artikel op de leden daarvan toepasselijk.

Zij kunnen worden afgezet of ontslagen op de wijze en in de gevallen, bij de wet aan­ gewezen.

Dit artikel is niet toepasselijk op hen die uitsluitend belast zijn met regtspraak over personen, behoorende tot de zee- of landmagt