Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/48

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
Art. 167
— 48 —

of tot eenige andere gewapende magt, of met de beslissing van disciplinaire zaken.


ZESDE HOOFDSTUK.
Van de godsdienst.
[1]

167. (104) Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en hare leden tegen de overtreding der strafwet.

168. (165) Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend.

169. (166) De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burger­ lijke en burgerschapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

170. (167) Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust.

Onder dezelfde bepaling blijft de openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten.

171. (168) De traktementen, pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezind­ heden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's Lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toe­gelegd of het bestaande vermeerderd worden. [2]

172. (169) De Koning waakt, dat alle kerk­ genootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.

173. (170) De tusschenkomst der Regering

  1. Zie de wet van 10 September 1853, S. 102, tot regeling van het toezicht op de onderscheidene kerkgenootschappen, gewijzigd bij de wetten van 15 April 1886, S. 64, 31 De­ cember 1887, S. 265 en 15 April 1896, S. 70, onder de bijlagen opgenomen.
  2. Hwt zoogenaamd regt van collatie, van Staatswege in sommige gemeenten der Ned. Herv. kerk uitgeoefend, is bij de wet van 16 December 1861, S. 124, opgeheven.