Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Wel, Ben, ben jij daar? Ik zag je niet.’

‘Zeg, ik ga zwemmen. Zou jij ook niet willen, als je mocht? Maar jij moet werken, niet waar?’

Tom keek den jongen aan en zeide:

‘Wat noem je werken?’

‘Wel, is dit geen werken?’

Tom begon weer te witten en antwoordde koeltjes: ‘Nu, het mag werken zijn of niet, wat ik weet, is, dat Tom Sawyer het dol prettig vindt.’

Daar kwam de zaak in een ander licht. Ben stond stil en beet op zijn appel. Tom streek met zijn kwast voorzichtig op en neer, ging een stap of wat achteruit, om te zien hoe zijn werk voldeed, maakte een haaltje hier en een haaltje daar, keek nog eens naar het effect, terwijl Ben elke beweging bespiedde en hoe langer hoe meer belang in den arbeid begon te stellen. Eindelijk zeide hij:

‘Och, Tom, laat mij eens even witten.’

Tom bedacht zich een oogenblik en was op het punt toe te geven, maar kwam even spoedig op dat voornemen terug. ‘Neen, neen, dat zal niet gaan, Ben. Je moet weten, Ben, dat tante Polly verschrikkelijk precies is op die schutting; zij staat zoo vlak aan den weg, weet je. — Als het nog achter was, zou ik er niet tegen hebben, en zou tante het wel goedvinden. Zij is vreeselijk precies op het witten; het moet keurig netjes gedaan worden, en ik geloof niet, dat er van de duizend, neen van de tweeduizend jongens één is, die het doet zooals het behoort.’

‘Zoo, is het zoo moeilijk? Och toe, laat mij het eens probeeren; eventjes maar! Ik had het jou al lang laten doen, als je het mij gevraagd had, Tom!’

‘Ben, ik zou het op mijn woord dolgraag doen, maar tante Polly... — Jim vroeg het ook, maar zij wou het niet hebben; Sid ook, maar hij mocht evenmin. Begrijp je