Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

‘Niet? Heb je het dan nooit geprobeerd?’

‘Neen, ik niet, maar Bob Tanner wel.’

‘Wie heeft je dat gezegd?’

‘Wel, hij zei het aan Jeff Hatcher en Jeff aan John Baker en John Baker aan Jim Hollis en Jim Hollis aan Ben Rogers en Ben Rogers aan een neger en de neger aan mij. “Wat heb je nou nog te zeggen?”

Wat ik te zeggen heb? Dat ze 't allemaal liegen. Van allen weet ik het zeker, behalve van den neger, want dien ken ik niet. Maar ik heb nog nooit een neger gezien, die niet loog. Nu, vertel mij dan eens, hoe Bob Tanner het gedaan heeft?’

‘Wel, hij stak zijn hand in een hollen boom, waarin regenwater was.’

‘Over dag.’

‘Zeker.’

‘Met zijn gezicht naar den boomstam gekeerd?’

‘Ja, dat denk ik ten minste wel.’

‘Zeide hij er niets bij?’

‘Dat geloof ik niet, - maar ik weet het niet zeker.’

‘Och wat, - loop heen! Wie neemt op zoo'n bespottelijke manier wratten weg! Je moet het heel anders doen. Je gaat zelf naar het bosch toe, waar je weet dat een holle boom staat met water er in, en tegen middernacht ga je met je rug naar- en met je hand in de holte staan en zegt:

Gerstekorrel, gerstekorrel, breng meel in 't vat, Molm-water, molm-water, verteer de wrat,’ en dan ga je gauw elf passen achteruit, en dan keer je je driemaal om en je gaat naar huis zouder een woord tegen iemand te spreken. Want als je spreekt is de betoovering voorbij. ‘Nu dat klinkt mooi, maar zoo heeft Bob Tanner het niet gedaan.’