Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den laatsten keer. Toen heb ik voor dat raam staan schreeuwen, totdat de nachtwacht me met een steen gooide en riep: “Dat is voor jou, ouwe kat!” Natuurlijk smeet ik toen een kei door zijn raam, maar dat mag je niet vertellen.’

‘Neen. Dien nacht kon ik het niet doen, omdat tante me stond te bespieden; maar ik zal dezen keer miauwen. Zeg eens, Huck, wat heb je daar?’

‘Niets dan een schallebijter.’

‘Waar heb je dien vandaan gehaald.’

‘Uit het bosch.’

‘Waarvoor geef je hem?’

‘Ik weet het niet. Ik heb geen plan om hem te verkoopen.’

‘Ook al goed. 't Is in alle geval een erg klein beestje.’

‘O 't is gemakkelijk aanmerkingen op een schallebijter te maken, die je niet toebehoort. Ik ben er mede tevreden; hij is groot genoeg voor mij.’

‘O, er zijn schallebijters genoeg. Ik kan er wel duizend krijgen, als ik wil.’

‘Wel, waarom vang je ze dan niet? Omdat je verduiveld goed weet, dat je niet kunt. Dit is een bijzonder vroege schallebijter; het is de eerste, dien ik dit jaar gezien heb.’

‘Zeg eens, Huck, ik zal er je mijn tand voor geven.’

‘Laat dien eens kijken.’

Tom haalde een stukje papier voor den dag en ontrolde dat voorzichtig, en Huckleberry onderzocht den tand nauwkeurig. De verleiding was zeer sterk. Eindelijk zeide hij:

‘Is hij echt?’

Tom toonde de open plek in zijn mond.

‘Akkoord,’ zeide Huckleberry, ‘de koop is gesloten.’

Tom sloot den schallebijter in de percussiedoos, waarin onlangs de tor gevangengezeten had en de knapen namen