Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
— VII —

mende, baarblijklijk Eeuwen jonger en weinig meer dan een bloote zoogenaamde Bedelaarsdeken, uit lappen te samen gesteld.

Misschien merkt men op, dat ik hier en daar eigen namen gebruike, die van Macpherson eenigzins verschelen. — In Macphersons uitdrukking dier eigen namen is zoo veel willekuerigs, en alles zich-zelve zoo ongelijk, dat men er dikwijls den oorspronklijken naam niet in vinden kan. Wie wraakt dus; zoo ik ergens mijne Uitspraak van ’t oorspronkelyke of mijne eigen vordering verkieze? Dat ik echter hierin somwijlen, welluidendheidshalve, met vrijheid te werk ben gegaan is zeker. By voorbeeld, wanneer ik Olina voor ’t wanklinkende Oina, of Oina-Morul zegge. — Doch dit is eene zeldzaamheid, en die niemand van belang kan zijn, dan die Macpherson eene Authenticiteit als die der Vulgata bylegt.

Zoo veel van den OSSIAAN, die aan ’t hoofd der Verzameling staat! — Dan wat is het, dat ik mijnen Landgenooten nu wijders opdische? — Behalven een paar ROMANCES, welke veellicht niet de ongelukkigste zijn, waar in ik geslaagd ben, bestaat de rest van den Bondel (van de FABELEN is reeds gewag gemaakt) uit LOSSE STUKKEN(gelijk men ’t gewoon is te noemen); dat is, uit Poëetische kleinigheden. — Deze zijn voortbrengselen van verschillende tijden, maar buiten enkele Navolgingen die daar onder doorlopen, alle ruim zoo veel uit het hart dan uit den geest gevloeid.

In deze kleinigheden echter zal men onder den titel en vorm van Bruiloftszangen, drie Pindarische Oden vinden. — Ik zeg, Pindarische, want ik geloof er den geest en trant van Pindarus in te hebben geschetst. — Zoo veel naamlijk, als de soberheid onzes tijds, die de soort van dronkenschap, mag ik het dus uitdrukken, der aaloude Poëzy niet wel lijden zou kunnen, het toeliet. — Het charakteristyk van Pindarus is (naar mijn inzien)