Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 88 —

«« Ik, den fraaisten Incroiable,
» Die de kroon van schoonheid spant. »» —

Zoo, zoo schreeuwt het door malkander,
Dat de herder hoort noch ziet:
« Zacht, Godinnen, ’k ben hier rechter,
» En verkoop mijn vonnis niet.

» Maar om recht en wel te wijzen,
» Moet ik ’t ligchaam zien, geen kleed.
» Ze is juist altijd niet de schoonste
» Die zich ’t best te putsen weet.

» Trekt uw rokjen uit, Godinnen,
» Zoo gy naar den eerprijs staat :
» ’k Moet uw eigen schoon beloonen,
» Niet, het schoon van uw gewaad. »

Pallas aarzelt; Juno weigert;
Dartle Venus is te vreê :
Ze is ontkleed en de andre volgen;
’t Voorbeeld sleept den wijsten meê.

Nu dan, Paris, wat ’s uw oordeel?
« Junoos sierheid staat haar mooi;
» Pallas wijsheid staat voortreffelijk;
» Maar ’t is aangnamen tooi.

» Venus is het geen zy lijkent;
» Wat zy heeft is eigen schoon:
» Haar behoort de gouden appel,
» En aan geen ontleenden toon. »