Pagina:Van Doesburg, Klassiek-barok-modern (1920).pdf/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de moeite alles wat zich buiten het vaste punt bevindt, waarvan uit zij meenen de kunstgebeurtenis te kunnen overzien, ernstig en objectief naar hare wezenlijke beteekenis te onderzoeken. Opgegroeid in een grenzelooze bewondering voor het oude, houden zij elke nieuwe uiting der kunst voor een degeneratie of verval.

Nu hebt U het recht mij te vragen, waarom deze indeeling der kunst, volgens opkomst, bloei en verval foutief is. Ik antwoord: zij is foutief, ten eerste omdat geen enkel stadium sterk gescheiden is van een voorgrond. Het stadium van opkomst is tegelijkertijd het einde van een voorgaand stadium, dus volgens de dogmatische indeeling van verval; elk stadium is tegelijkertijd weer een opkomst, enz. Ten tweede omdat in deze indeeling geen rekening gehouden is met het feit, dat in de kunst elk nieuw standpunt sprongsgewijze, dus langs den weg der mutatie bereikt wordt. En ten derde, omdat deze indeeling verlammend moet werken op de constante ontwikkeling der kunstenergie, die tradities en dogma's ten spijt slechts gericht is op de consequentie van alle kunstbegrip. Ik spreek hier van een constante ontwikkeling der kunstenergie, d.i. van een constante groei, waarin vanzelf een zich steeds herhalende opkomst, bloei en verval is uitgeschakeld, omdat in deze constante ontwikkeling, alleen rekening gehouden kan worden met de sterkste persoonlijkheden, die wat wij vonden gedurig aan elkaâr overdroegen.

In de z.g.n. vervaltijd der 18e eeuw, waren Watteau, Goya en Turner b.v. de sterkste persoonlijkheden, die met hun arbeid het impressionisme inleidden. Kan hier dus strikt genomen van een verval gesproken worden ?