Pagina:Van Doesburg, Klassiek-barok-modern (1920).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

andere woorden, nog van elk natuurverschijnsel een god maakten, hadden wij het recht een kunst, die met het natuurlijke leveninzicht parallel liep, de klassieke, voor de kunst par excellence aan te zien. Maar sinds ons levensinzicht zich verdiepte kon de klassieke kunst aan onze beeldende aanschouwingsbehoefte niet meer voldoen. Ziedaar dus het antwoord op de vraag: waarom het onmogelijk is, een kunst geboren uit een verouderd levensinzicht op een meer ontwikkeld, verdiept, leveninzicht te enten. Dit is meermalen beproefd doch altijd met slecht gevolg.

We zien het aan de romeinen. De romeinen, die meer eenzijdig, materieel, zonder eigen verbeeldingskracht, — ze wisten niet eens eigen goden uit te vinden! — waren aangelegd, grepen terug naar de grieken. De romeinen vonden, namen, combineerden, maar schiepen niet. Het levensinzicht der grieken niet gemeen hebbende, konden zij uit zich zelve in de kunst niet tot eenzelfde resultaat komen. Hun overheerschend-zinnelijk en practisch levensgevoel, dat o.a. ook blijkt uit de doeleinden hunner bouwgewrochten: thermen, theater, circus, e.a. zaken der zinnen, was niet gestemd op de in-zich-zelf-evenwichtige kunst der grieken. Wat de romeinen dus van de grieksche kunst overnamen was niet de inhoud, het wezen, maar de vorm, het uiterlijke. Hierin schuilt dan ook de reden waarom de pseudo-grieksche kunst der romeinen van veel minder beteekenis is dan de zuiver klassieke kunst. Bij de romeinen is het evenwicht tusschen innerlijkheid en uiterlijkheid, tusschen het universeele en het bizondere verbroken en begint het bizondere, het uiterlijke, te overheersen. Hun prac-