Pagina:Van Doesburg, Klassiek-barok-modern (1920).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tusschen de 4e en de 14e eeuw, een kunst voort, die haar inhoud putte uit het moreele bewustzijn, dat zich door de verdiepte levensaanschouwing openbaarde. Door cultuur van het innerlijke trad de pastiek van het uiterlijke op den achtergrond of juister: het lichamelijke werd de expressie van het geestelijke; het lichamelijke of uiterlijke werd in de kunst gegeven op de wijze van het geestelijke innerlijke, dat het religieuse was. Vandaar het vergeestelijkt lichamelijke in de middeneeuwsche kunst. Zoo ontstond een nieuw evenwicht tusschen het algemeene en het bizondere. De leidende idee voerde tot gelijkwaardige uitkomsten. Dit is een voorwaarde voor elken stijl en daarom kan met betrekking tot de middeneeuwsche kunst eerder van stijl gesproken worden, dan met betrekking tot de Romeinsche of de renaissantische kunst.

Wij hebben gezien, dat de klassieke mensch de schoonheid niet als een zelfstandige functie van den geest gekend heeft.

Hetzelfde geldt voor de middeneeuwsche mensch. Hij erkende de schoonheid niet buiten het religieuse, het religieuse niet buiten het schoone. De middeneeuwsche kunstenaar schiep geen kunstwerk om der schoonheidswille, geen kunstwerk òm het kunstwerk, niet belangeloos, maar hij schiep het ter verheerlijking van zijn god ter illustratie van het leven en lijden van zijn heiland.

Nu zult U in het midden kunnen brengen, dat er tusschen religie en kunst toch een niet te miskennen verband bestaat. Doch juist dààrom, omdat dat verband onmiskenbaar bestaat, moet het ook mogelijk zijn de