Wilde Rozen/2

Uit Wikisource
De Kerstroos Wilde Rozen (1888) door Heinrich Witte

Voorjaar

Het Sneeuwklokje
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 10 ]
 

VOORJAAR.

 

 

 
a, voorjaar!—Lente is het nog niet, ook niet de lente van den almanak, maar 't is voorjaar!

We zijn er weer! We voelen het, we zien het; we gaan weer vooruit... naar de Lente, naar den Zomer toe.

Zoo lang we in December zijn, gaan we tegen den steilen brug op; met Januari hebben we de hoogte bereikt, maar die brug is lang, meer dan een maand lang; nu gaan we er echter aan de andere zijde af, terwijl daar vóór ons de lachende lente, de weelderige zomer met den rijken herfst tot achtergrond ons vriendelijk wenken.

We gaan vooruit; aanvankelijk langzaam en voorzichtig, want te snelle vaart in 't begin zou onhoudbaar zijn op den duur, maar we gaan vooruit, wis en zeker, want.... 't is voorjaar!

Wie, die buiten woont, die leeft en werkt in de natuur, hoort zich deze woorden niet door haar toeroepen? Wien, die planten lief heeft, is het geen weelde, de eerstelingen hartelijk te verwelkomen.

[ 11 ]Ik deed het reeds dikwijls, zeer dikwijls. Men zou zeggen 't moet gewoonte worden en door de gewoonte moest de meeste indruk ervan verloren gaan, moesten de scherpe kanten ervan afslijten. Integendeel. 't Is of het voorjaar met ieder jaar iets nieuws, met ieder jaar meer aantrekkelijks krijgt, naarmate men ouder wordt.

Liefde voor planten slijt ook niet met den tijd, maar ze groeit aan, en, mag men langzamerhand wat onverschilliger worden voor veel, waaraan men vroeger groote waarde hechtte, voor de natuur, voor het plantenrijk wordt men warmer, naarmate men koeler wordt voor dat andere.

Geestdrift voor de natuur, passie voor de planten wensch ik iedereen van harte toe, die in de gelegenheid is daaraan min of meer den teugel te vieren; 't maakt lichamelijk gezond en geestelijk sterk; het montert op, gelijk niets anders dit kan; het doet steeds verlangen naar meer en nog eens naar meer, en geen wensch is gemakkelijker dan deze te bevredigen.

Dit is dus afgesproken.

 

Een aardig gezicht, die hooge boom daar ginder, met die duizenden groen gele staartjes. Eigenlijk hangen ze er al lang aan, maar eerst sedert een dag of wat loopen ze zoo duidelijk in 't oog, roepen ze ons zoo luide toe: we gaan weer vooruit!

't Is de Corylus Colurna[1], een Hazelaar, maar van den gewone o.a. hierin verschillende, dat hij een flinke, hooge boom wordt.

Ik kan 't niet laten er een takje af te plukken. [ 12 ]Hoever de gewone Hazelaar al is?

Deze vraag rijst onwillekeurig.

Een mooi eind op weg, maar toch nog niet open. De staartjes (katjes[2]) zijn nog bruinachtig. Toch! Daar hangen er een paar die geel worden. Ik pluk dat takje ook af, morgen is het in de warme kamer open.

Daar beginnen de vrouwelijke katjes van enkele Wilgen ook al voor den dag te komen. Ze zaten in een knopschub, maar duwen die langzaam in de hoogte, tot ze er eindelijk afvalt. Wie zag ooit zachter dons dan dit, als het katje ten naastenbij zijn volle grootte bereikt heeft?

Ik neem er ook een takje van mee.

Zie! daar ginds is er weer een bij de hand. 't Is een goede kennis. Een Japanner, zoo men wil, ofschoon hij veel overeenkomst heeft met een Noord-Amerikaan.

't Is de Hamamelis arborea, onder dien naam althans bekend, in elk geval zeer na verwant aan de oudere Hamamelis virginica, waarvan men in N. Amerika een extract maakt, dat als panacée bij velen hoog staat aangeschreven.

Vroolijker heester dan die Hamamelis arborea (of hij een boom kan worden weet ik niet, ik geloof het niet, maar het doet er niets toe) ken ik niet.

Begrijp eens aan, nú, juist midden Februari, in vollen bloei, terwijl natuurlijk van bladeren nog geen spoor te zien is, de bladknoppen zelfs nog zóó klein zijn, dat men ze moet zoeken.—

Daar staan ze nu vóór mij, die vier takjes, waarvan die Corylus de baas is, maar met elkaar vormen ze een geheel, dat ik niemand zou durven aanbieden voor een bouquet, [ 13 ]en dat toch zóó mooi is, dat elkeen het schoon, verrukkelijk zelfs zal vinden, als hij er maar eens goed naar gelieft te kijken.

Het zijn voornamelijk de Corylus Colurna en Hamamelis arborea die ik hierbij op 't oog heb.

Kent gij ze? Hebt gij ze?

Niet? Dat is jammer. Zorg dan dat ge ze krijgt, als ge er een plekje in uw tuin voor kunt afzonderen. Een briefkaart aan uw boomkweeker, en hij zal ze u in weinige dagen bezorgen; uw jongste zoon kan ze wel uit zijn spaarpot betalen[3].

Wilt ge gaarne weten wat ge bestelt, wat ge koopt?

Daarin hebt ge volkomen gelijk. Welnu:

Stel u volstrekt niet voor, dat ge van de Corylus Colurna groote of (voor die er van houdt) lekkere hazelnoten zult schudden. De vruchten zijn in den regel loos en over 't geheel waardeloos; maar 't wordt een mooi gevormde boom, met frisch, vol blad. Overigens echter heeft hij in den zomer niets te zeggen. Hij vraagt dan ook geen plaats op den voorgrond. Zet hem gerust op den achtergrond, en hij is toch volkomen tevreden; als hij maar zijn behoorlijk deel van licht en lucht krijgt.

Maar heeft hij in den zomer niets of zoo goed als niets in te brengen, des te meer in het voorjaar.

Reeds vroeg, als alles om hem heen nog slaapt, stemt hij zijn lier, en zingt hij der Natuur zijn loflied toe, ruischen zijn melodieuse tonen door de nog kale takken, over het nog maar flauw groenende gras, roepen deze de Sneeuwklokjes wakker, [ 14 ]die schuchter de teere knopjes naar buiten steken, maar weldra mee gaan bengelen uit den treuren.

Dat is muziek zonder luchttrillingen, 't zijn „Lieder ohne Worte."

Reeds op verren afstand is deze Corylus aan de lange katjes te herkennen, immers, terwijl die van den gewonen Hazelaar niet langer dan 5 à 9 c.M. lang zijn, bereiken ze van de C. Colurna een lengte van 15 c.M. Ze zijn echter wat ijler, waardoor de onderdeelen ervan veel gemakkelijker te onderscheiden zijn.

Als ze volkomen ontwikkeld zijn en men er dan maar even met den vinger tegen knipt, komt er een dikke wolk van stuifmeel uit, een verbazende massa, op bloem van zwavel gelijkende, maar nog veel fijner en veel lichter. Vooral is dit het geval, als ge zoo'n takje een paar uren in de warme kamer hebt staan, waardoor de helmknopjes zich alle openden; en als ge nu maar even zoo'n katje door de loep beziet, is het u geen raadsel meer waar al dat stuifmeel van daan komt.

—Kan 't u niet schelen dat stuifmeel en waar het van daan komt?

—Met uw permissie, dat wil ik wel gelooven, omdat gij 't zegt; waarom toch zoudt ge er om liegen. Maar, als ge een flinken Hazelaar in uw tuin hebt staan, is het u niet onverschillig of daar al of niet, of er veel of weinig hazelnoten aan komen. En zoo dit u persoonlijk al onverschillig is, dan is het dit zeker niet voor dien guitigen snuiter, uw oudsten of jongsten zoon, en dan interesseert het u om zijnentwil.

En waar het toe dient? Zie eens goed wat daar aan hetzelfde takje zit. Ge hebt er geen loep voor noodig. Ziet ge [ 15 ]daar wel één, twee drie knoppen, van de bladknoppen alleen in dikte verschillende, waaruit een scharlakenrood pluimpje te voorschijn komt? Het zijn draadvormige stampertjes, die als een sterretje uiteen staan.

Jammer, dat ge met geen loep te doen wilt hebben (anders zoudt ge er een in uw zak dragen en van tien uwer is dit met negen zeker niet het geval), want dan zoudt ge die zeker nu voor den dag halen, om ze eens goed te zien, en dan zoudt ge er spoedig achter zijn waar dat stuifmeel gedeeltelijk blijft; immers dat sterretje is er letterlijk mee overdekt.

Was dat stuifmeel niet zoo licht en werd het door de mannelijke katjes niet in zulk een overgroote hoeveelheid voortgebracht, het zou daaruit direct naar beneden vallen, en.... de bloemen bleven onbevrucht en... er kwamen geen hazelnoten uit voort.

Komt er nu maar een beetje wind, dan stuift dat meel overal tusschen de takken en twijgen en geen vrouwelijke bloem mist haar doel.

Die Corylus (en zoo ook de gewone Hazelaar) heeft zoo vroeg in 't voorjaar al heel wat te vertellen.

Veel duidelijker dan de gewone Hazelaar galmt haar stem door de lucht, terwijl de lange katjes in onophoudelijke beweging zijn.

Wat dunkt u, is 't niet de moeite waard om zulk een voorjaarsheraut in onzen tuin te hebben?—

Die Hamamelis is zeker een der aardigste heesters die ik ken.

Op zeer korte steeltjes zitten de kleine bloemhoofdjes, elk gewoonlijk bestaande uit drie bloempjes. Deze zijn dicht tegen elkaar gedrongen, maar toch zoo, dat ze zich goed kunnen openen. Ze gaan zeer wijd open, en dan ziet men [ 16 ]dat de naar buiten omgekrulde kelk uit vier van binnen of van boven roode blaadjes bestaat, en dat daarmede afwisselen vier gele, smalle, dus lijnvormige bloemblaadjes van ongeveer een Centimeter lengte, terwijl nog in het midden u vier meeldraadjes in 't oog loopen, die mede rood zijn, met helder gele helmknopjes. Elk bloempje heeft, van de uiteinden der bloemblaadjes gemeten, ruim 2 cM. diameter.

Hier zijn het die smalle gele bloemblaadjes, die zelfs op tamelijk verren afstand zoo sprekend voorkomen, welke den heester een zoo eigenaardig, daarbij sierlijk aanzien geven, dat men geneigd is te vergeten dat we pas half-weg Februari zijn.

Zulke planten verdienen algemeen bekend te zijn, want ze wekken in dezen tijd gewaarwordingen, waarvoor niemand onverschillig is. Dit is haar privilegie, het is een verdienste, die door niemand miskend zal worden, die ze leert kennen, maar die zeker hoogelijk gewaardeerd wordt door elk, die het schoone in het plantenrijk goed weet te waardeeren en tevens begrijpt hoe hij er zijn voordeel mee kan doen.

—„Niet practisch genoeg", zegt de een, „niet wetenschappelijk genoeg" zegt de andere, na dit artikel gelezen te hebben.

Ik wil 't graag gelooven, maar men kan toch immers van brood alleen niet leven, al kan men er door in 't leven blijven.

Voor een volgenden keer beloof ík beterschap.

 

 

  1. Aan wetenschappelijke plantennamen hier en daar in dit boek voorkomende, zal de lezer zich wel niet ergeren. Velen kennen ze, en voor die ze niet kennen acht ik ze verre verkieslijk boven de gedwongen vertalingen, die men er somtijds wel eens van aantreft.
  2. Is het nog noodig te zeggen dat men die staartjes, uit een groot aantal kleine bloempjes bestaande van den Hazelaar, den Eik,den Els, enz. „katjes" noemt? Immers neen,
  3. In hoeverre de Hamamelis arborea algemeen bij de boomkweekers voorkomt, waag ik niet te beslissen; te krijgen is hij zeker.