Aardige sprookjes/20

Uit Wikisource
19 Aardige sprookjes door Onbekend

20. Genoveva

21

[ 40 ] In Brabant woonde een machtige, edele graaf met eene schoone dochter, die Genoveva heette. Nu gebeurde het, dat de graaf door zijn nabuur werd aangevallen en tegen hem ten strijde moest trekken. Hij keerde als overwinnaar terug, in gezelschap van graaf Siegfried, die den graaf in den strijd het leven gered had. Graaf Siegfried vroeg en verkreeg de hand van Genoveva, en na de bruiloft nam hij haar mede naar zijn slot aan den Rijn.
 Op zekeren avond toen Siegfried en Genoveva rustig bij elkander zaten klonk er op eens trompetgeschal en werd den graaf opgedragen deel te nemen aan den strijd tegen de Sarracenen. In allerijl werd alles gereed gemaakt voor den tocht en den volgenden ochtend nam Siegfried afscheid van zijne bedroefde Genoveva.
 Nu brak er een treurige tijd aan voor de gravin. Ridder Golo, die door den graaf was aangesteld om diens bezittingen te besturen, was een ontrouw dienaar. Hij gedroeg zich net alsof hij heer en meester was, en toen Genoveva hem daarover onderhield, werd hij boos en besloot hij zich te wreken. Golo schreef aan graaf Siegfried, vertelde allerlei leelijke dingen, die niet waar waren en liet de gravin in de gevangenis zetten.
 Zoo zat Genoveva reeds maanden lang in de gevangenis, toen ze een kindje kreeg, dat ze Smarterijk noemde, omdat ze dit gekregen had toen ze in de grootste droefheid van haar leven verkeerde. Golo besloot nu moeder en kind te dooden. Den volgenden dag zouden zij sterven. Te middernacht echter klopte Bertha, de dochter van den torenwachter aan ’t kleine raampje der gevangenis en deelde haar het plan van Golo mede. „Als ge nog iets wenscht, zeg het mij dan,“ zei het trouwe meisje, „ik zal het voor u volbrengen.“
 Nu schreef Genoveva een brief aan graaf Siegfried, betuigde daarin haar onschuld en verzocht genade voor haar moordenaars, evenals zij hem vergaf. Zij hoopte dat hij nooit weer iemand ter dood zou veroordeelen zonder hem gehoord te hebben. Dezen brief gaf zij door het raampje aan Bertha, om dien aan graaf Siegfried te overhandigen bij zijne terugkomst. Al spoedig kwamen nu twee gewapende mannen, die Genoveva door een onderaardschen gang medevoerden, en toen ze die uitkwamen, stonden ze midden in ’t bosch. Hier moest Genoveva sterven.
 Maar omdat ze zoo dringend bad besloten de mannen haar te laten leven. Ze moest echter zweren dat ze nooit uit het bosch zou te voorschijn komen en naar eens menschen woning zou gaan. Dat deed de gravin en liep dag en nacht door om naar een plaats te zoeken, waar ze met haar kind kon blijven. Eindelijk vond ze een hol in een rots en besloot daar te wonen. Behalve wat wortelen had ze nog niets gebruikt, en ze was met haar kind op ’t punt van honger en dorst om te komen.
 Ze bad daarom vurig om uitkomst. Door het gebed gesterkt ging ze naar buiten om eenige boschbessen te zoeken. Maar nauwelijks stond ze buiten het hol of daar kwam een hert, om in ’t hol te gaan slapen. Genoveva lokte haar met vriendelijk toespreken, liet het kind de melk van het hert drinken en dronk ook zelf daarvan.
 Zoo voedden Genoveva en haar kind zich met de melk van het hert en met bessen en vrachten, die ze in den herfst inzamelde. Jaren gingen zoo voorbij. Haar knaapje, dat goed opgroeide, was haar eenige vreugde. In dezen tijd had graaf Siegfried bijna een jaar lang ziek gelegen aan een wonde in den oorlog gekregen. De smart over den dood van zijne vrouw had de genezing vertraagd. Toen hij teruggekomen was, vond hij tal van brieven door zijne vrouw aan hem geschreven. Maar hij had er geen enkelen van ontvangen. Golo had ze geen van alle verzonden.
 Toen kwam ook de trouwe Bertha en gaf hem den brief zijner gemalin. Toen hij dien gelezen had, was hij zoo woedend, dat hij den verraderlijken Golo terstond wilde dooden. Maar daar kwamen hem Genoveva’s woorden te binnen: „Vergeef hem, zooals ik hem vergeef,“ en hij schonk hem het leven, doch liet hem naar dezelfde gevangenis brengen, waarin Genoveva zoo lang gesmacht had. Na eenige jaren besloot Siegfried eindelijk weer eens op jacht te gaan, en noodigde al zijn ridders hiertoe uit. Reeds waren er veel herten en wilde zwijnen getroffen, toen de graaf een hert vervolgde, dat hij met zijn werpspies niet had kunnen raken. Over doorn en struik vervolgde bij het dier.
 Dit hert was evenwel hetzelfde, dat Genoveva en haar zoon reeds zoo lang met haar melk voedde, en zoo kwam de graaf bij het hol. Daarvoor zag hij een knaapje en een vrouw, die het vervolgde dier in bescherming namen. Siegfried stapte van het paard en vroeg: „Wie zijt gij en waar komt gij vandaan?“ Want hij herkende zijne vrouw niet. „Ik ben Genoveva, uwe gemalin, en deze knaap is Smarterijk, uw zoon.“
 Toen was het alsof de graaf door den grond zonk, hij viel Genoveva te voet. Deze deed hem opstaan en bracht Smarterijk in de armen zijns vaders. De graaf blies nu op zijn gouden jachthoorn, riep alle jagers bijeen en stelde hun Genoveva en zijn zoon voor. Toen liet hij prachtige kleederen voor zijn vrouw halen, zette haar op een rijk getoomd paard en bracht haar aldus in triumf naar zijn slot. Hier leefden zij gelukkig en tevreden tot aan hun zalig einde.

 

 
[ 41 ]
 
Genoveva
Genoveva