Aardige sprookjes/5

Uit Wikisource
4 Aardige sprookjes door Onbekend

5. Reintje de Vos

6

[ 10 ] Koning Nobel, de loeuw, zou eens eene groote rechtsziting houden, om vonnis te vellen over de vele misdaden, die Reintje, de Vos, had begaan. Want hij had Izegrim, den wolf, en diens vrouw uitgescholden en bespot; ook had hij van Wakker, den hond, het laatste worstje gestolen en van Kantekleer, den haan, bijna alle kinderen gedood en opgegeten; ja, nog veel meer booze dingen had hij gedaan, zoodat koning Nobel aan Bruin, den beer, bevel gaf, Reintje voor de rechtbank te roepen.
 Bruin ging dan op weg naar Malepart, het kasteel van Reintje. Toen hij daar aangekomen was, riep hij luide: „Heer neef, doe open, want ik kom als afgezant van den koning, en daag u voor het gerecht, opdat ge u verantwoordt.“ Reintje hoorde die onaangename tijding, en trachtte iets te verzinnen om den beer kwijt te raken. Vriendelijk ging hij hem te gemoet en zei: „Dag, beste oom, ik zou wel graag terstond met je meegaan, maar ik heb last van het eten, dat ik gebruikt heb.“ — „Wat was het dan?“ vraagde bruin. „Honig,“ antwoordde Reintje, „in den regel eet ik die niet, maar ik had ergen honger.“
 Bruin begon te watertanden, toen hij over honig hoorde spreken, en hij vroeg of Reintje hem niet wat bezorgen kon, dan zou hij zich niet ondankbaar toonen. Reintje beloofde hem dit, en bracht den beer in den tuin van timmerman Rust. Hier lag een boomstam, waarin twee wiggen zaten, zoodat de spleet open stond.
 In dezen boom zit de honig, steek je hoofd nu er maar recht diep in,“ zei Reintje, en Bruin, die op geen kwaad verdacht was, deed het. Reintje maakt spoedig dat hij wegkomt — en de beer is gevangen. Brullend van pijn, haalt hij eindelijk met moeite zijn hoofd er uit, maar de voorpooten bleven erin steken, al trok hij nog zoo veel. Reintje lachte hem uit, en vluchtte naar zijn kasteel.
 Door het leven dat er gemaakt werd ontwaakte baas Rust en toen hij kwam aanloopen en den beer zag, ging hij snel hulp halen om Bruintje van kant te maken. Tal van boeren kwamen er aan gewapend met hooivorken, spiesen, enz. en sloegen onbarmhartig op den beer los. Met groote moeite gelukte het hem eindelijk de pooten uit het hout los te krijgen, maar, o wee, de huid ervan liet hij er bij in den steek. Woedend van pijn viel hij op de boeren aan, zoodat ze ijlings op de vlucht gingen. Bruin sukkelde met moeite naar een nabijzijnde rivier, en zwom toen naar het hof van koning Nobel terug.
 Toen de koning alles vernomen had, werd hij zeer boos, en boloofde geduchte wraak te nemen. Hij zond nu Hein, den kater, om Reintje te halen. Toen Hein te Malepart gekomen was en zijn boodschap had gemeld, bood Reintje hem aan naar een plaats te brengen, waar zeer veel muizen waren, dan kon hij zich wat te goed doen na zijn reis. Hij bracht nu den kater naar de schuur van den pastoor. Die schuur had een leemen wand, welke door Reintje stuk gemaakt was, om gemakkelijk een vet kipje te stelen. De pastoor, die er op verdacht was, had een strik voor de opening gemaakt, en toen Hein door ’t gat kroop, zat hij er in vast. Wel smeekte hij den vos om hem te helpen er uit te komen, maar deze lachte hem uit en maakte dat hij wegkwam.
 Toen de pastoor in de schuur kwam en den gevangene zag, dacht hij, dat het Reintje, de dief, was en wekte daarom de dienstboden, die allen op den armen kater lossloegen. Deze weerde zich als of hij dol was en krabde en beet, zoodat zijn aanvallers eindelijk weg liepen. Hij had er evenwel een oog bij verspeeld. Nu knaagde hij net zoo lang aan den strik tot die stuk was, en pijnlijk van de slagen ging hij naar den koning terug. Wijl de wetten voorschreven dat ieder beschuldigde driemalen opgeroepen moest worden, moest nu Grimbaard, de das, de oproeping doen. Dezen gelukte het Reintje over te halen naar het hof te komen.
 Nu hier in zijn bijzijn alle beschuldigingen herhaald werden, verloor hij den moed. Hij werd ter dood veroordeeld. Reintje sprak evenwel over een grooten schat, dien hij in Flaanderen had begraven, en de koning schonk hem genade onder voorwaarde, dat de vorst den schat zou ontvangen. Bellijn, de ram en Lampe, de haas, moesten voor alle zekerheid medegaan.
 Te Malepart aangekomen liet hij Bellijn buiten wachten, en ging hij met den haas naar binnen. Maar nauwelijks waren ze binnen of Reintje beet Lampe de keel af en at hem toen op. Den kop deed hij in een zakje, gaf dit aan Bellijn en gaf daarop de boodschap mede aan den koning, dat de brief in ’t zakje was.
 Toen de koning in het zakje den kop van ’t arme haasje vond, kende zijn boosheid geen grenzen. Hij liet Reintje met geweld uit zijn woning halen. Toch wist hij door zijn praatjes den armen Belijn van dezen moord te beschuldigen en zich zelven van alle schuld vrij te pleiten. Hij wilde er zelfs om vechten met Izegrim, en dien overwinnen. Zijn aanbod werd aangenomen en door list wist Reintje den wolf te overwinnen. Nu sprak koning Nobel hem vrij, maakte hem tot baron en raadsheer en bracht hem in statigen optocht naar zijn kasteel Malepart.

 

 
[ 11 ]
 
Reintje de Vos
Reintje de Vos