De Opmerker/Jaargang 42/Nummer 49/Kalkzandsteen

Uit Wikisource
Kalkzandsteen
Auteur(s) A.W. Weissman en Red.
Datum Zaterdag 7 december 1907
Titel ‘Kalkzandsteen’
Tijdschrift De Opmerker
Jg, nr, pg 42, 49, 389-390
Opmerkingen Jacobus Alida van der Kloes vermeld als Van der Kloes
Genre(s) Proza
Brontaal Nederlands
Bron [1] en [2]
Auteursrecht Publiek domein

[389]

389

[...]

Kalkzandsteen.


      Naar aanleiding van wat het Bestuur der Vereeniging van Nederlandsche Kalkzandsteenfabrikanten in het vorig nummer schreef, wensch ik het volgende te verklaren.
      Den 1 November 1907 meldde de heer A. H. Baron van Hardenbroek zich des voormiddags aan mijn kantoor te Amsterdam, doch trof mij daar niet. Des namiddags vervoegde hij zich daarop aan mijn huis te Haarlem, waar hij mij evenmin trof. Des avonds van denzelfden dag was ik tehuis en stond een bediende te woord, die mij te ongeveer acht uur voor Baron van Hardenbroek te Lisse om een dringend onderhoud op 2 November kwam verzoeken. Daar ik 2 November op reis moest, vroeg ik den bediende of er dien avond nog gelegenheid was, om naar Lisse te komen. Het antwoord was, dat er nog een stoomtram zou vertrekken en dat er, hoewel laat, nog gelegenheid was om Haarlem weder te bereiken.
      Daarop ben ik naar Lisse vertrokken. Het bleek, dat de heer Van Hardenbroek mij spreken wilde over het kalkzandsteen-rapport en over de vergadering der Afdeeling Amsterdam der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst, 18 October ll. gehouden.
      De heer Van Hardenbroek meende, dat ik door het op die vergadering gesprokene omtrent de mogelijkheid der naharding van kalkzandsteen de fabrikanten van kwade trouw had beschuldigd. Ik gaf daarop te kennen, dat ik mijne mededeelingen, ter vergadering gedaan, had ontleend aan het door den Hoogleeraar Van der Kloes opgesteld deel van het rapport en dat dus mij in deze geen verwijt kon treffen. Ten overvloede zeide ik, bereid te zijn, de schriftelijke verklaring te geven, die sedert openbaar gemaakt is.
      De heer Van Hardenbroek sprak toen ook het verlangen uit, dat ik op het rapport een vervolg zou geven, doch ik verklaarde alleen dan op het rapport terug te zullen komen, wanneer ik van dwaling werd overtuigd.
      Den 5 November daaraanvolgende kwam de bediende, die mij te Haarlem de boodschap gebracht had, des voormiddags te ongeveer elf uur op mijn kantoor te Amsterdam. Namens Baron van Hardenbroek overhandigde hij mij een bundel bescheiden, op kalkzansteen betrekking hebbende. Ook overhandigde hij mij een voor de technische bladen bestemd en door Baron van Hardenbroek opgesteld artikel, hetwelk hij mij verzocht te willen onderteekenen. Ik weigerde dit te doen, ook na herhaalden aandrang, en gaf mijne weigering den brenger, op schrift gesteld, mede. Onder het artikel was, bij voorbaat, mijn naam reeds geplaatst, zoodat, ware ik toen te bewegen geweest mijne gevraagde handteekening te stellen, ik aan inhoud en strekking mijne goedkeuring zou hebben gehecht.
      Het stuk zelf berust onder mij en gaarne ben ik bereid, er op mijn kantoor aan belangstellenden inzage van te geven, die er zich van overtuigen kunnen, waartoe men heeft willen trachten, mij over te halen.
      Dienzelfden avond bezocht Baron van Hardenbroek mij te Haarlem en drong er andermaal met klem op aan, dat ik het artikel zou onderteekenen, doch ik weigerde dit te doen. Later volgden nog een paar schriftelijke verzoeken, waarop ik mijn weigering herhaalde.
      Over wat verder in het schrijven der kalkzandsteenfabrikanten vermeld wordt, wensch ik slechts te spreken in zooverre als dit kan geacht worden op het rapport betrekking te hebben.
      Wat de door mij bezochte autoriteiten mij mededeelden, heb ik getrouw weêrgegeven. Waar ik mijne informatiën te Berlijn heb ingewonnen, vindt men in het rapport nauwkeurig vermeld. Dat ik niet bij de eersten de besten ben geweest, maar mij, integendeel, heb gewend tot de hoogste en meest bevoegde autoriteiten, zal men toch zeker niet willen ontkennen. Mijn rapport zegt eveneens, dat ik mijne gevolgtrekkingen heb gemaakt naar hetgeen ik ter voormelder plaatse van die autoriteiten heb vernomen. En dat dit onderzoek volkomen onpartijdig is geweest volgt reeds uit het feit, dat ik mij heb gewend tot onbevooroordeelde, onpartijdige en zeer bevoegde personen. Dit alles sloot zich volkomen aan bij de opdracht, mij naar Berlijn te begeven, teneinde daar inlichtingen in te winnen, terwijl den Hoogleeraar Van der Kloes was opgedragen, een onderzoek naar het fabrikaat in Nederland te doen.
      Het is volkomen juist — men kan er bladzijde 17 van het rapport op nalezen — dat men mij te Berlijn op de mogelijkheid van naharding opmerkzaam heeft gemaakt. Professor Van der Kloes vond in hetgeen ik hem mededeelde, aanleiding om de proeven te doen, waarvan men de uitkomsten op bladzijden 26—29 van het door Z.H.G. opgestelde deel van het rapport kan vinden.
      Dit was het zakelijke gedeelte van het bewuste artikel betreft, hetwelk voorts in hoofdzaak tot aanranding van mijn persoon overgaat. Ik meen te mogen verwachten, dat, na de boven gegeven zakelijke uiteenzetting, het Bestuur der Vereeniging van Nederlandsche Kalksteenfabrikanten niet zal schromen openlijk te erkennen, mij niet alleen onrecht te hebben aangedaan, maar tevens, door onjuiste uitlegging van het rapport, te hebben getracht, mijn eer en goeden naam aan te tasten, om zoodoende de waarde van dat rapport in verdenking te brengen.
      Ik acht het beneden mij, tegen dergelijke aantijgingen op te komen, en verwacht, dat men, een goede zaak willende dienen, zaken van personen zal weten te onderscheiden en, beter laat dan


[390]

390

nooit, begaan onrecht zal willen herstellen. Mocht ik mij hierin bedriegen, dan zal ik overwegen, wat mij in deze verder te doen staat.

A. W. WEISSMAN.      

      Van verschillende zijden wordt er ons een verwijt van gemaakt, in ons vorig nummer het artikel van het Bestuur der Vereeniging van Nederlandsche Kalksteenfabrikanten te hebben opgenomen.
      Thans plaatsen wij op gevaat af, dat men ook daarop weder aanmerking maken zal, het stuk van den heer Weissman, eveneens zonder commentaar.
      Ter wille van de volkomen onpartijdigheid in de persoonlijke quaesties, die den strijd onzuiver maken, meenen wij zoo te moeten handelen.
      Met beschouwingen over deze persoonlijke quaesties zullen wij ons verder niet inlaten, al zien wij daarin geen reden, om naar het voorbeeld van het Bestuur der Maatschappij t. B. der Bouwkunst, de kalkzandsteenquaestie nu maar voorloopig te laten rusten.

RED.