Naar inhoud springen

Album der Natuur/1857/Eetbare zaden

Uit Wikisource
Eetbare eikels en pijnzaden (1857) door Alexander Willem Michiel van Hasselt
'Eetbare eikels en pijnzaden,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zesde jaargang (1857)), p. 288. Dit werk is in het publieke domein.
[ 288 ]
 

EETBARE EIKELS EN PIJNZADEN.

 

 

Volgens m. willkom, Reise in Spanien (Agronomische Zeitung, 1853, p. 583) zijn de eetbare eikels in Spanje afkomstig van eenen Eik met altoos groene, eironde, lederachtige bladen, de Quercus Ballota van desfontaines, die in geheel Zuid- en Midden-Spanje, in het Zuiden van Portugal en in Noordelijk Afrika algemeen in het wild wast en die in Spanje, in het bijzonder in Estremadura en Sierra Morena, te gelijk met den kurkeik (Q. Suber) en den gewonen steeneik (Q. Ilex) (welke laatste het zoogenaamd azijnhout van den handel levert) groote wouden vormt. Zijne vruchten worden zoete eikels (bellotas dulces) genoemd, maar hebben altoos nog eenen een weinig zamentrekkenden smaak, die eenigzins aan dien van onze gewone eikels herinnert.

Dit laatste is niet het geval met die eetbare pijn- of dennenzaden, welke onder den naam van piniën bekend zijn en eenen aangenamen amandelachtigen smaak bezitten. Dit zijn de zaden uit de kegels van den eetbaren den of pijn (Pinus pinea,) die in Spanje in zandige streken groeit aan den Guadalquivir, in Estremadura, Oud-Kastilië, aan de zuidelijke afhelling van de Sierra Morena bij Cordova, aan de kusten van Algarvie enz., als ook in Italië aan de afhelling der Apennijnen enz. en in Turkije.

In Madrid en Sevilla ziet men in het late najaar en in den winter groote hoeveelheden van de genoemde eetbare eikels en piniën op alle openbare wegen en markten in korven te koop aangeboden, te gelijk met kastanjes en walnoten. Zoowel raauw als geroosterd maakt men daarvan in Spanje en Portugal zeer algemeen gebruik. Zij worden echter alleen uit het wild opgezameld, daar de boomen nooit opzettelijk worden aangekweekt.


Het gezegde nopens de eetbare eikels, dat in de hoofdzaak overeenkomt met de opgaven ook van vroegere reizigers, geeft ons eene gemakkelijke verklaring van de beschrijvingen, die men bij de oude Grieksche en Romeinsche Dichters leest over de gouden eeuw, toen de menschen van eikels leefden—iets dat anders voor ons, bewoners van noordelijk Europa, onbegrijpelijk zoude zijn.