Album der Natuur/1860/Ratelpopulier
De palmen van Elche in Spanje (1860) door Alexander Willem Michiel van Hasselt |
'De palmen van Elche in Spanje,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (negende jaargang (1860) pp. 223. Dit werk is in het publieke domein. |
DE PALMEN VAN ELCHE IN SPANJE.
Beroemd zijn de palmenbosschen van Elche en Orihuéla niet ver van Murcia. Bij Elche vooral zijn het geen alleenstaande boomen, maar een werkelijk bosch van dadelpalmen, zonder eenigen anderen boom daar tusschen. Het was een verheven gevoel, zegt rossmassler bij de beschrijving daarvan (in zijne Reise-Erinnerungen aus Spanien, 2te Ausgabe 1857, I, bl. 113—118), toen ik op een helderen, zonnigen morgen in de diepe schaduw trad, welke deze palmboomen gaven, met hunne kruinen van boven geheel aan elkander gesloten. De hoogste dier boomen waren zeker wel 50 voeten hoog en hunne stammen 4 voeten in den omtrek. Het vreemde van het uitzigt voor eenen bewoner van het noorden ligt niet alleen in den eigenaardigen vorm der palmen, maar vooral ook daarin, dat men niet, zoo als in onze bosschen, tusschen de oudere boomen jonge dunne spichtige stammen ziet. Een jonge palm is slechts korter, maar heeft van den beginne af dezelfde dikte als een oudere boom. Vandaar de digte schaduw, die zij met hunne anders zoo smalle bladen geven. De lagere kroonen toch der iets jongere boomen sluiten zich boogvormig van onderen aan de hoogere aan en vormen zoo een voor de zonnestralen bijna geheel ondoordringbaar gewelf.
De eenvoudige onverdeelde stam, die van onderen en van boven doorgaans even dik, of van boven soms dikker is dan digt bij den grond, draagt bladen, die op eene reusachtige vogelveder gelijken. Als de wind door hunne toppen vaart, hoort men geen ruischend geluid, maar een toon, die door het Duitsche woord Rascheln (ons ritselen) het best wordt uitgedrukt. De stam is niet bedekt met eene afzonderlijke schors, zooals onze gewone boomen, maar met de lang aanblijvende voetstukken der bladsteelen, welke niet dan zeer laat en langzaam afvallen en steeds een meer of minder uitpuilenden stomp of voetstuk achterlaten.
De bloemen ontstaan in eenen grooten bundel tusschen twee als messcheeden gevormde en aan de binnenzijde zich openende, meer dan een voet lange schutbladen. De dadelpalm is tweehuizig, dat wil [ 224 ]zeggen, dat de eene stam slechts mannelijke, de andere slechts vrouwelijke bloemen draagt. Bij Murcia kweeken vele landlieden alleen vrouwelijke dadelpalmen aan en koopen dan bij den bloeitijd van elders mannelijke bloeipluimen, welke zij boven in de kroon hunner boomen hangen om het stuifmeel op de vrouwelijke bloemen te doen vallen. Hier heeft dus hetzelfde plaats, wat sinds onheugelijke tijden in Afrika en Azië geschiedt en met regt als eene merkwaardige bevestiging van het Linnaeaansche sexuële stelsel beschouwd wordt.
Het hout der dadelboomen is niet zoo vast als dat van vele tropische palmen. De wortel bestaat uit ontelbare wortelvezels, alle nagenoeg even dik, zonder eenen penwortel (en ook zonder zijtakken), zich als een geweldig groot penseel naar alle zijden in den grond uitbreidend, doch welker vastheid toch groot genoeg is om den boom, ook bij de hevigste stormen, wel bevestigd te houden.