Algemeen Handelsblad/Jaargang 83/Nummer 26332/Avondblad/De vliegtocht naar het Oosten
‘De vliegtocht naar het Oosten’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, maandag 8 augustus 1910, Avondblad, Derde Blad, p. 10. Publiek domein. |
De vliegtocht naar het Oosten.
(Van onzen gewonen briefschrijver.)
„Daar komt niets van”, hadden we Zaterdagavond gezegd, want ’t was zoo mistig, en vochtig, en koud, dat ’t wel Novelber leek, en niets zoo onwaarschijnlijk als dat ’t den volgenden morgen mooi, helder vliegweer zou zijn. Maar de goden bleken ditmaal den vliegmannen eens welgezind, en de Parijzenaars, die tegen drie uur, half vier vannacht hun wekker hoorden afloopen en hun bed uitsprongen, zagen door het raam de heldere sterretjes glinsteren. En vlug schoten ze in de kleeren, want als er buiten op sportgebied wat gebeuren moet, dan moet de echte Parijzenaar er bij zijn, al is ’t nòg zoo vroeg en nòg zoo ver!
Wat hardnekkige gevechten er geleverd zijn om de trams, de autobussen, de bootjes, die lang voor de zon aan den hemel verscheen gereed stonden en lagen om de nieuwsgierigen naar Issp-Moulineaux te vervoeren, kon men zoowat nagaan als men die volgepropte vervoermiddelen in de buurt van het vliegveld zag aankomen. Met trossen hingen de menschen er aan en van de velen die niet meekonden hebben chauffeurs en koetsiers schatten verdiend!.... Kort na vijven was ’t om ’t groote manoeuvreveld één menschenzee, met schreeuwend en toeterend er tusschen door de fietsers en auto’s, de huurbakjes en particuliere spannetjes van de meest zonderlinge vormen. Men verzekerde dat velen niet naar bed gegaan waren, en al om éen, twee uur in den nacht te voet op weg gegaan naar het veld, dat vandaag wel een magnetisch veld mocht heeten. Honderdduizenden zijn er komen kijken naar het vertrek van de vliegmannen voor hun tiendaagschen tocht naar het Oosten.
Het was dan ook een interessante wedstrijd, dien de altijd-handige Matin op touw gezet had, en het phantastische ervan moest wel iederen waren Franschman aantrekken. Dat echter de meesten veel fiducie hadden in een goeden afloop, geloof ik niet. ’t Is waar, er zijn al heel wat reizen gemaakt over boomen en huizen, van stad tot stad, en vooral de voor niets terugdeinzende waaghals Latham heeft al herhaaldelijk zijn aëroplane gebruikt zooals een ander zich van zijn fiets bedient — als middel om gauw en gemakkelijk ergens te komen, en niet meer met het enkele vliegen als doel. Maar een wedstrijd, van verschillende toestellen, die op bepaalde dagen van bepaalde plaatsen vertrekken en een bepaalde route volgen moesten — dat leek voorloopig nog wel zoo goed als onuitvoerbaar. Zoo men dus in zoo groote drommen was opgekomen om de vliegers te zien vertrekken, dan was dat misschien ook wel voor een deel omdat men weinig hoop had dat er over tien dagen, als ze moesten terugkomen, iets te zien zou zijn. Het succes van dezen eersten dag echter heeft velen verrast, en een hoogen dunk gegeven van wat er reeds met de aëroplane gedaan kan worden. En we verwachten nu hier dat, al zien we ze den 17e niet allemaal terug, er toch mogelijk wel een of twee zullen zijn, die den „Circuit de l’Est” binnen den vastgestelden tijd en onder de voorgeschreven condities hebben volbracht. Dat zal dan het beste bewijs zijn voor de ontzaglijke vorderingen die de vliegkunst in de laatste maanden alweer heeft gemaakt.
Om de waarheid te zeggen was het vertrek van de mededingers voor wie al meer heeft zien vliegen nu niet zoo erg de moeite waard. De aankomst van een aëroplane, het langzaam zien grooter-worden van het toestel, dat op een afstand niet grooter dan een vogel leek, het zien neerkomen vooral, de snelle daling, het ten slotte zacht neerstrijken juist op het gekozen punt, is onvergelijkelijk veel interessanter, zooals we konden constateeren toen even na zessen op ’t onverwachtst een vliegmachine uit de richting van den Eiffeltoren aankwam en twee „opvarenden” midden op het groote vliegveld afzette. Het waren twee nieuwsgierigen, die kwamen kijken zooals de anderen, alleen op wat andere manier.... en het was wel het mooiste wat er voor ons vanmorgen te zien viel.
Op het veld was het al om vijf uur een groote drukte van vliegmannen en hun helpers. Telkens, nu rechts, dan links, hoorde je ’t gepof van een motor, die aan den gang gemaakt werd, en zag je dan zoo’n grooten vogel omhoog zeilen, om na een paar rondjes over het vliegveld te hebben gemaakt, weer neer te komen, ’t zij omdat er nog wat aan te veranderen was, ’t zij omdat voldoende geconstateerd was dat er niets aan haperde. Toen was het er eensklaps een, die niet meer neerkwam, maar na een wijden cirkel te hebben beschreven, oostwaarts aanhield en in het schijnsel van de opgaande zon verdween. En we hoorden, dat Aubrun, een van Blériot’s leerlingen, de reis aanvaard had.
Vijf minuten later — daar ging de tweede Blériot, door Leblanc bestuurd, en nog enkele minuten daarna in het Mamet, alwaar op een Blériot, die ons zijn rug laat zien. Dan, om half zes, vliegt de Duitscher Lindpaintner, met zijn roode hangmuts op het hoofd, in zijn biplan omhoog en verdwijnt in dezelfde richting. Met de anderen gaat het zoo vlot niet; twee biplans en één monoplan blijven sukkelen en rondjes maken; telkens komen ze neer en ziet men de kleine mannetjes in hun blauwe pakjes er naar toe loopen en weer gaan peuteren aan motor of stuurtoestel. Eindelijk schijnt de monoplan au point te zijn, en de bestuurder, Busson, vliegt na een laatste rondje Oostwaarts, zijn kameraden achterna. Eerst veel later, om kwart vóór achten, volgen hem Bregi op een biplan-Voisin en Legagneux op een biplan-Sommer.
En dan komt eensklaps het bericht van het succes. Een paar collega’s, die het gehoord hebben in het telephoonhokje achter de twee geweldige hallen van dirigeables, komen het hollend aankondigen: Leblanc, Aubrun en Lindpaintner zijn zonder ongelukken te Troyes gearriveerd.
Met een auto wordt ’t dadelijk aan het groote publiek daarbuiten rondgeschreeuwd en geweldige hoera’s stijgen uit de opeengepakte menschenmassa’s op.
Omtrent den tocht van de negen vliegmachines die in het geheel vertrokken zijn, vind ik in de avondbladen de volgende bijzonderheden.
Leblanc, hoewel na Aubrun vertrokken, was de eerst aankomende; hij werd op de hielen door zijn kameraad gevolgd. Zijn overwinning dankt hij vermoedelijk aan de voorzorg, een kaart beweegbaar voor zijn stuurrad bevestigd en een kompas meegenomen te hebben. Beiden verklaarden, evenals Lindpaintner, die in de derde plaats aankwam, dat ze erg veel last gehad hadden van den nevel, die hun bijna belette iets te onderscheiden en hun slechts met de grootste moeite den weg deed vinden.
„Ik ben erg in mijn schik dat ik de eerste ben”, verklaarde Leblanc. „Op ’t oogenblik ben ik geheel verdoofd door ’t lawaai van den motor, en heel blij dat ik er ben, want, oprecht gesproken, ik geloofde nooit dat ik er komen zou. De moeilijkheid om de goede richting te vinden is enorm groot, vooral in den mist, maar toch ook als er geen mist is. Wat de vlaggetjes betreft, die den weg moesten aangeven, ik heb er niet meer dan een stuk of tien gezien, en eerst dicht bij Troyer zag ik Aubrun, die een kwartier voor mij vertrokken was, en dien ik zeer verbaasd was hier terug te vinden, want hij had geen kaart en kende den weg niet. Groote emoties heb ik niet gehad, — ik geloof werkelijk dat ik er geen tijd voor gehad heb, want niet alleen moet je je bezighouden met je motor en je toestel, maar de inspanning van den weg te zoeken is de grootste van allemaal.”
Na Lindpainter was het om half elf Mamet die aankwam; hij was van den weg afgeraakt en onderweg geland. Busson en Bregi hebben ten gevolge van het weigeren van hun motor eveneens onderweg moeten landen; het is thans nog onzeker of ze den tocht zullen kunnen volbrengen.
Eindelijk zijn ook Legagneux en Weymann nog gearriveerd. De eerste had onderweg zijn toestel moeten repareeren en benzine moeten koopen omdat hij niet genoeg had. Maar Weymann had nog wel het koddigste avontuur gehad van allemaal: hij was óók van den weg afgeraakt en had daarom onderweg iemand opgepikt om hem de richting aan te duiden waarin hij vliegen moest. Maar tien kilometer verder had hij zijn gelegenheids-passagier alweer moeten afzetten omdat deze — zeeziek was geworden!
Morgen hebben te Troyes plaatselijke wedstrijden plaats; overmorgen wordt de tocht naar Nancy voortgezet. Moge alles dan maar weer even goed afloopen als vandaag.