HET STADHUIS
Met de stichting van een raadhuis voor Roermond zal vermoedelijk begonnen zijn nadat de plaats stadsrechten kreeg. Er is wel eens beweerd, dat het vroegere raadhuis met zijn front gericht was naar den kant der Swalmerstraat. Ter plaatse waar thans de Sociëteit Concordia is gelegen, dacht men zich dan een voorhof en waar nu de voorgevel van het Stadhuis is gebouwd, zou dan de zijgevel van het alleroudste magistraatsgebouw hebben gestaan. Misschien kan de omstandigheid, dat de kelders oorspronkelijk een tongewelf hadden, rustend op muren evenwijdig aan den tegenwoordigen voorgevel, iets tot deze veronderstelling hebben bijgedragen. Maar in het achterste gedeelte vindt men ook keldermuren loodrecht op deze richting. In een dezer muren bevindt zich een zandsteenen nis, vermoedelijk vijftiende eeuwsch werk en dat wel tot de alleroudste overblijfselen zal hebben behoord van het oude, nog niet verbouwde stadhuis. Over de ligging daarvan heeft men echter geen zekerheid, schrijft ir. L. Keuller in het Roerm. Gedenkboek. Het oude stadhuis brandde in 1554 geheel uit.
Wanneer men den herbouw begonnen is, is ook niet bekend. De Donderdagsche Protocollen beginnen eerst omstreeks 1596 en vermelden er niets van. Wel staat in het Verdrachtsboek 18 Juni 1592, dat om de vele schrifturen van de stad te bergen achter het (toen bestaande) Raadhuis een schrijfkamer zou getimmerd worden. Ruim veertien jaren later, op 9 Augustus 1606, werd besloten dat men „boven op ’t heerenhuys doorgaens (d.w.z. over de gansche lengte) eenen solder sal leggen” enz.
Op een der balken in ’t kantoor van den Burgerlijken Stand vond men eenige jaren geleden tusschen de wapens van Roermond en Gelre, omgeven van stukadoorwerk, het jaartal „Anno 1624”. Waarschijnlijk vormde dit kantoor met het naastgelegen „duitenhuiske” of ontvangerskantoor en de daarboven gelegen vertrekken en zolderingen, en mèt de reeds genoemde keldermuren nog overblijfselen van den allereersten bouw.
Op Drievuldigheidszondag 1665 werd bijna de geheele stad Roermond door brand in asch gelegd, maar het raadhuis bleef gespaard. Omdat aan de vernieuwing en uitbreiding van het raadhuis voornamelijk op het einde der 17de eeuw is gewerkt, is bij sommige schrijvers het misverstand ontstaan, dat op dien onheilsdag van 1665 wederom het stadhuis is afgebrand.. Dat is niet gebeurd, maar wel verkeerde het gebouw toen in desolaten toestand. En met den opbouw van de stad was de magistraat er dan ook op bedacht om het stadhuis te herstellen en uit te breiden.
In 1695 besloot de stadsregeering tot den bouw der „Riddercamere”, thans Secretarie, en van de „Gedeputeerde Camere voor de Steden”, nu als Raadszaal in gebruik.
Over den bouw van den voorgevel in 1698 geven de Donderdagsche Protocollen meerdere mededeelingen. Op 9 Juni 1712 zou men overgaan tot het vernieuwen van het dak, maar het schijnt dat toen de geldmiddelen ontbraken. Want op 23 Maart 1714 wordt voor de tweede maal het besluit genomen het dak te hernieuwen, zelfs met „eenen geproportionneerden thoren”. Doch het duurde nog tot 1719 eer men ertoe overging en wel volgens het model gemaakt door Pleun van Boles. Uit die verbouwing van pl.m. 1700 dateert de geheele voorvleugel bovengrondsch, die ook in 1880 en 1906 nog is verbouwd en welke, behalve de onderkelderde hoofdverdieping, nog een eerste verdieping en een kapverdieping met schilddak heeft.
De baksteenen voorgevel, in 1880 gecement, rust op een hardsteenen plint en is door geblokte pilasters in elf venstervakken verdeeld. Het iets vooruitspringende middenvak omvat den ingang aan een tweevleugelige hardsteenen bordestrap, overdekt door een balcon, rustend op twee zuilen met hoofdgestel.
Midden op het dak staat een achthoekige koepeltoren. De raadszaal, links van den ingang, heeft een vernieuwde balkzoldering en een Régence-schouw, waarin ’n haardplaat met het Oostenrijksche wapen. Het schoorsteenstuk erboven stelt keizer Karel VI voor, in 1734 door Jacob Sytterich geschilderd. Aan de wanden prijken verder nog acht levensgroote portretten van vorsten der Oostenrijksche Nederlanden, o.a. van Maria Theresia. Een piedestal draagt de buste van H. M. Koningin Wilhelmina, een werk van den beeldhouwer August Falise. De burgemeesterskamer, rechts van den ingang, heeft een stucplafond met het jaartal 1723, waarschijnlijk het jaar, waarin de restauratie van het stadhuis geheel voltooid werd. In de secretariskamer achter de raadszaal hangt o.a. een schilderij, voorstellende de H. Geestkerk tijdens de afbraak in 1821.
Op de bovenverdieping rechts ligt de groote ontvangzaal. Men vindt er o.a. een levensgroot portret van H. M. Koningin Wilhelmina door Albin Windhausen en het portret van Dr. P. J. H. Cuypers door Jan Kruysse, geschenk van de stad op den negentigsten verjaardag van Roermonds grooten burger De verschillende zalen bevatten o.a. nog gewasschen penteekeningen van stadsgezichten door Jan de Beyer e.a. Op de archiefzalen worden bewaard een onvoltooid stadsgezicht omstreeks 1800 in waterverf uitgevoerd door een Fransch genieofficier, en een beeld van de Constitutie (1799). Verder bezit het archief nog eenige haardplaten, verschillende merkwaardigheden uit de stadsgeschiedenis en de stadsbibliotheek. Op de balconkamer is de verzameling ondergebracht bestaande uit Romeinsch, Germaansch, Middeleeuwsch en Renaissance-aardewerk en een mooie collectie munten en penningen. De gevelsteenen, consoles en bouwfragmenten, vroeger ook op het stadhuis bewaard, zullen thans een plaats vinden in een der gevels van het nieuwgebouwde museum.
|