Nieuwe Rotterdamsche Courant/Jaargang 77/Nummer 312/Avondblad/Tijdschriften

Uit Wikisource
(Doorverwezen vanaf Anoniem/Tijdschriften/12)
Tijdschriften
Auteur(s) Anoniem
Datum Woensdag 10 november 1920
Titel Tijdschriften
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 77, 312
Editie, pg Avondblad, B, 1
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Tijdschriften.

      „Ik zit aan de kanariegele kasernetafel. De schelle gaslichtplas toont mij — als onder een enorme loupe — vreedelijk reeël, haar wonden. Vóór mij: de uitgespreide gele Sturm. Ik lees iets over ’s man, die zich voor blindedarmontsteking moet later opereeren. Josef Schmied heet mijn held. Josef Schmied is doodsbenauwd van angst. ’t Zweet maakt z’n boord week en nat. Mijn aandacht is zoo op Josef Schmied en zijn omgeving geconcentreerd dat deze man het de hem omringende voorwerpen bij mij in de kazernekamer is. Gebogen over mijn lectuur kijk ik bovenop de schelverlichte wereld van Josef Schmied. Hij is in zwarte frak. Hij is dik. Daar ik hem in het verkort zie, zit zijn kale glimschedel direct in z’n buikje, dit buikje direct in zijn schoenen. Soms krijg ik den indruk alsof dit alles uitelkaâr zal spatten. Als ik even op kijk is vierkantrondom alles grauw en stemmig. Rechts van mij staan drie soldatenkribben. Eén leeg — vlak — strak. Twee beslapen — bol — grillig opgehoogd. Schuin — links van mij, naast de gele glanzende deur, nog ’n krib. ’n Angstig-naakt hoofd — zonder één haar — je zoudt zeggen: ontveld — ligt op ’t grauwe kussen.
      Opeens komt in één der kribben — rechts — beweging. ’n Man in zwarte trui richt zich op, roept iets in ’n onverstaanbaar dialect in de richting van het naakt hoofd. Dit groeit boven de dekens uit en ik word ’n grijs-groen overhemd gewaar.
      De geluiden die deze kerels tegen elkaar uitstooten vallen als zware voorwerpen in de kamer, dichtbij waar ik zit. Soms ketsen ze tegen de bevuilde steenen muren.
      Een onzichtbare draad verbindt de beide mannen. Deze draad loopt schuin door het vertrek, raakt in het midden mijn hoofd en verliest zich dan achter den man in de trui in den duistersten hoek, waar nog een leege krib staat.
      Langs deze draad balanceeren de gedachtenvormen der beide mannen. Maar niet zonder mij steeds te raken. Spreekt de man met het naakte hoofd — sergeant Rikkema — dan slaan zijn woorden tegen mijn linkerwang, — spreekt de man in de zwarte trui — sergeant Koen — dan slaan zijn woorden tegen mijn rechterwang.”
      Het begin van een „simultaneïstische schets”. De Ik komt ten slotte tot het besef, met den eenen sergeant te hebben gevochten, „in de gedaante” van een anderen. Schrijver de heer Theo van Doesburg. Men vindt deze Zwarte Vlek, na een Panichide van Frederik Chasalle, in Het Getij.
      Van Co van Sweden een gedicht in vier gedeelten, Zichtbare muziek getiteld, waarvan het tweede hier moge volgen:
      Wij zijn als kinderen aan vaders knie,
      beluisterend den gang der nobele zinnen
      uit geel getijdenboek en wij beminnen
      de ééne waarheid in de phantasie.
      Wij hebben eenmaal zichtbaar willen winnen
      het eiland van den droom, de melodie,
      — wij keerden, maar toch geen melancholie
      blijft, als wij ons op-nieuw tot droom bezinnen.
      Wij weten ons in ’t goede van de daad
      op ’s levens drempel, en ons uitzicht gaat
      tot inzicht open en ons lijf ten-onder,
      wanneer gij komt — muziek — en schatten brengt
      als d’intocht van een vloot tot hem, die denkt
      van lucht en water het verdiepte wonder....

      Dan komt het begin van een tooneelspel in vier bedrijven door Math. Kemp, getiteld Tusschen IJzer en Goud. E. d’Oliveira zet zijn roman Huyze Stadtwijck voort.
      In de rubriek „Muziek” gedenkt de redacteur Constant van Weenen het uittreden van den heer Matthijs Vermeulen uit de journalistiek. „Onbetwistbare beteekenis” heeft de vertrokkene gehad: „den stijl der muziekcritiek in Nederland heeft hij radicaal vernieuwd.” Dat is dus den vorm? Vervolgens komt de heer Van Wessem aan wat hij noemt „de manier van critiek-schrijven”, met cursiveering van wat hier gespatieerd staat, en waarbij wij voor ons aan den inhoud denken. De heer Van Sessem getuigt:
      „Vervolgens komen wij aan de manier van critiek-schrijven, die Vermeulen voor stond.
      „Zelf in de hoogste mate emotioneel, huldigde hij de stelling, dat objectieve critiek onbestaanbaar was, iedere critiek wordt door de persoonlijkheid van dien haar gaf een stempel opgedrukt. Hoe zeer nu ook dit zich laten leiden door het emotioneele zijn stijl verlevendigd heeft, zijn taal soepel, beeldrijk en meesleepend maakte, zijn uitspraken stonden te vaak onder de wetten van zijn temperament, en, naarmate dit sterker op een indruk reageerde, werd het oordeel onmeedoogend neerslaand of gloedvol-enthousiast uitgesproken. Waardoor zijn critieken soms den schijn konden hebben van in oordeel te verschillen, hoewel zij ten slotte slechts in de formuleering, die door het temperament bepaald werd, verschilden. Een verschil, dat niet berustte op de onbetrouwbaarheid van Vermeulen’s karakter in het bijzonder, maar op de onbetrouwbaarheid van het temperament in het algemeen.”
      Weder staat in het tijdschrift gecursiveerd, wat men hier gespatieerd leest. Het is inderdaad de bijzondere aandacht waard! De kritieken — dus wordt erkend — konden „den schijn hebben van in oordeel te verschillen” — zoodat deze, aan verschillende organen medewerkende criticus den schijn wekte, verschillend te oordeelen; wat echter „berustte”.... waarop? „op de onbetrouwbaarheid van het temperament in het algemeen.” M. a. w. „temperament” hebben, bij het schrijven, wil zeggen: op een en denzelfden avond, na een en dezelfde matinee, in twee artikelen „den schijn” wekken van verschillend te oordeelen — wellicht doordat, met de kachel in de werkkamer, het temperament ongemerkt was verkoeld! Of zou de schrijver, ook onwillekeurig, daar de pen niet goed meer schreef, er een andere in den penhouder hebben gestoken? Reeds de stille, de groote Pascal bepeinsde: „cette mauvaise délicatesse, qui oblige ceux qui sont dans la nécessité de reprendre les autres, de choisir tant de détours et de tempéraments pour éviter de les choquer”....