Naar inhoud springen

Algemeen Handelsblad/Jaargang 100/Nummer 32456/Avondblad/Van dezen tijd

Uit Wikisource
(Doorverwezen vanaf Anoniem/Van dezen tijd)
Van dezen tijd
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 9 juli 1927
Titel Van dezen tijd
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 100, 32456
Editie, pg Avondblad, [1]
Opmerkingen Richard Wagner vermeld als Wagner, George Hendrik Breitner als Breitner, Jan Toorop als Toorop, Hendrik Petrus Berlage als Berlage, Igor Stravinsky als Strawinsky, Filippo Marinetti als Marinetti, Bart van der Leck als Van der Lek, I.K. Bonset als Bonset
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

VAN DEZEN TIJD.


IX. JEUGD.


      Ω Is het al moeilijk om eenig verschijnsel juist te waardeeren van een tijd waar men nog middenin staat, een goed oordeel over de jeugd van een bepaalden tijd is, voor de volwassenn van die periode, misschien het allermoeilijkst. Omdat de tegenstellingen zoowel als de overeenkomsten tusschen ouderen en jongeren van één tijd zoo uiterst levendig, immers als die tusschen individuen, worden geuit en gevoeld. Maar wij moeten zulk een moeilijke waardeering toch aandurven omdat, in een reeks als deze, geen beschouwing kan ontbreken over de jeugd, die immers haar stempel zal zetten op wat onmiddellijk na dezen tijd zal komen.
      Er wordt, door de volwassenen van thans, vaak afkeurend geoordeeld over de tegenwoordige jeugd. Maar dat zegt niets. Dat deden onze ouders over de jeugd van toen en dat zullen onze grootouders ook wel reeds hebben gedaan. Het is de uiting van een natuurlijk misoneïsme, dat niet meer wenscht te zien afbreken wat pas zorgvuldig werd opgebouwd. Daarom maken de klachten over de opstandigheid, de bandeloosheid en onmatigheid der tegenwoordige jeugd niet veel indruk op ons. In het tweede deel van „Faust” roep de Heraut uit:


            O Jugend, Jugend, wirst du nie
            Der Freude reines Mass bezirken?


      Maar het antwoord moet wezen: Neen, nooit.... zoo lang de Jeugd nog waarlijk jong is. Alle Jeugd moet opstandig wezen, juist tegenover het geslacht der ouders.... niet omdat die opstandigheid zoo goed is, maar omdat ze fataal, onvermijdelijk, instinctmatig is. Want om zelfstandig te kunnen worden, moet de Jeugd allengs alle leibanden verbreken en ze stoot daarbij natuurlijk het meest dat geslacht af, waarmee ze het sterkst is verbonden: dat van de ouders. Dat is een hard en wreed maar onvermijdelijk proces. En de Jeugd moet ook onevenwichtig wezen, mateloos en bandeloos en dus zonder rhythme en stijl, omdat wie niet van alles te veel heeft in zijn jeugd, reeds op den middag van het leven tekort komt. Het leven is een korte maar snel verterende reis en wie het niet met overdaad begint, die is al halfweg – uitgeleefd.
      Neen, al dat te-veel is, op zichzelf, volstrekt niet verontrustend. Het leven zal het grove, wilde, ruwe, snobbistische van deze Jeugd wet weten af te slijpen..... zooals het dat van ons deed en van vorige jeugdgeneraties:


            Wenn auch der Most sich ganz absurd gebährdet,
            Er gibt zuletst doch einen Wein.


      Dàt komt alles wel terecht.
      Laat ons immers trachten, ons te herinneren – het is moeilijk want het klinkt nu zoo onwaarschijnlijk en het was toch zoo – dat, in onze jeugd, Wagner, Breitner, Toorop, Berlage, Willem Kloos, precies Zulke wildemannen leken en precies zooveel ergernis wekten als, in deze jeugd en voor de meeste ouderen van thans, Strawinsky, Marinetti, Van der Lek, of Bonset.
      En dat de wereld toch waarlijk niet minder is geworden door Kloos, Berlage, Toorop, Breitner en Wagner.


      Maar er is, in deze Jeugd, tooh wel wat dat verontrust.
      Hoe wijder de slinger uitzwenkt, des te moeilijker raakt hij in den evenaar. Deze Jeugd zwenkt inderdaad wijd uit. En waar zal ze haar evenaar vinden? Haar excessen zijn feller dan de onze waren. Goed. Maar staan dan ook de sterkere normen klaar waarin die vloed eenmaal gevangen en bedijkt moet raken?
      Wij waren jong in een tijd waarin de oude normen afbrokkelden maar nieuwe daartegenover werden opgezet die voor dezelfde maatschappij moesten dienen. Alle oude tradities van godsdienst, recht en moraal, tradities van geloof, eigendom, eer, moed, trouw, plicht, eerbied.... wankelden Wel en brokkelden af maar werden niet verwoest. En aan de overzijde rees ’t paleis der nieuwe normen: die van de Wetenschap. En toen we ouder werden, vonden we hier of d£ar houvast.... al brak er nog al wat bij ’t grijpen.
      Maar wat staat er overeind voor deze Jeugd om naar te grijpen, straks? Zeker, de oude godsdienst, het oude recht en de oude moraal bestaan nog maar ze zijn.... door een meervoudsvorm gebroken en verschoven. Als men er naar kijkt, ziet men, als door een slechten kijker, er méér dan één. Er is meer dan één geloof, *) recht en moraal.... en juist die veelheid schaadt de vastheid. Waar is de normatieve inhoud van begrippen als mijn en dijn, eer, moed, trouw, plicht, eerbied – zooals wij dien vroeger bezaten, een halve eeuw geleden?
      En waar is, tegenover al die gebroken tradities, de almachtswaan der Wetenschap gebleven? Hij is van korten duur geweest en staat al weer verschoven en vertroebeld – als het oude.
      Waarlijk, wij hebben – wij, d.w.z. dit geslacht en het onmiddellijk daaraan voorafgaande – „de lichten des Hemels” voor de jonge generatie gedoofd (zooals de Fransche socialist Viviani het eens heeft gezegd) maar waar zijn de nieuwe vuren waarmee wij ’s levens kusten hebben bebakend? Wij hebben de hellingen van ons leven „afgeladangd” (om eens een Indisch beeld te bezigen). Wat staat er op gezaaid?


      Ja, er is nog heel wat van de oude normen blijven staan. Maar er leeft niet genoeg traditie en er is niet genoeg eerbied onder deze Jeugd, om die erfenis voor haar veel bruikbaarheid te geven.
      En er zijn ook stellig nieuwe normen opgesteld, nieuwe ideëele houvasten. Maar ze hooren in een toekomstwereld en een toekomstmaatschappij. In deze werken ze slechts verwarrend en verzwakkend op het oude in. Want velen, niet beseffend, of vergetend, of opzettelijk verbergend, dat het toekomstnormen zijn, stichten er in het Heden evenveel onheil mee als de Atjeher die, uit verkeerd begrijpen van een hikajat perang sabil, een Europeaan vermoordt. ’t Was bij den man een dwaling. Maar de „Kafir” is dood! Zoo worden ook onder onze Jeugd veel nieuwe normen aangenomen over eigendom, moed, vaderland, eer, plicht, trouw, die wellicht deugdelijk kunnen blijken in heel andere maatschappijen doch die nu slechts – „Kafirs” dooden uit dwaling.
      Het is dit, het verwerpen door de Jeugd, van de meeste oude normen terwijl er, voor deze maatschappij nog geen nieuwe zijn, dat ons wel eenige reden tot bezorgdheid dunkt.
      En dan zijn er ook nog: de bedenkelijke tendenzen die er in het onderwijs zijn gekomen. Ditmaal denken wij nu eens niet aan de leerstof maar aan het paedagogische deel van het moderne onderwijs. De belangrijkheid van het Kind heeft men (alsof de onrijpe vrucht meer waard zou wezen dan de rijpe) belachelijk opgevijzeld, zoodat deze Jeugd met een gevaarlijken exponent op haar natuurlijke zelfoverschatting de wereld in gestuurd wordt. Nu zal ze, harder dan de Jeugd van vorige geslachten (en noodeloos hard want het is de schuld der dwaze panegirici), ervaren moeten dat ze als Menschheid er slechts eene is „wie andremehr”.
      Ook heeft men haar geleerd dat men, zooveel mogelijk doen moet, waar men zin in heeft en dat men „zich uit moet leven”. Terwijl inmiddels de maatschappij, waarin de Jeugd aanstonds zal binnentreden, de individueele vrijheid steeds meer heeft ingekrompen en daarmee nog gestaag blijft voortgaan. En terwijl er daarenboven nieuwe maatschappelijke en internationale stelsels worden gepropageert die, als ze verwezenlijkt kunnen worden, veel tucht, veel zelfverzaking en een groot vermogen tot zich inleven zullen eischen.
      Neen, heel gelukkig voorbereid is deze Jeugd niet. Noch op het Heden noch op de voorgespiegelde Toekomst.
      Maar – de nacht is nooit zoo donker als hij lijkt. Misschien zal deze Jeugd, al groeiende, de normen en de idealen voor haar rijpheid zelve smeden. Misschien vermag ze dat, juist doordien ze zoo bijzonder excessief is, zoo geweldig wijd uitzwenkt.
      Doordien ze zoo bijzonder... jong is.


      *) Wij denken hierbij niet aan Kerkelijke verschillen – die waren er vóór 50 jaren ook – maar aan zulke diepgaande geloofsverschillen als die tusschen Christenen en Boeddhisten.