Architectura/Jaargang 5/Nummer 23/Aanbestedingen

Uit Wikisource
‘Aanbestedingen’ door B.
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 23 (zaterdag 5 juni 1897), p. 109-110. Publiek domein.
[ 109 ]
AANBESTEDINGEN.

Zooals bekend is wordt door den Nederlandschen Aannemersbond, sedert geruimen tijd en dikwijls met veel succes, geijverd voor het beginsel voor rechtsgelijkheid, voor aannemen en uitbesteden, bij het uitvoeren van bouwwerken; iedere gelegenheid, wanneer bezwarende bepalingen dienaangaande in bestekken voorkomen, wordt aangegrepen, om de rechtvaardigheid van dat beginsel aan te toonen.
Meermalen vond genoemde bond gelegenheid om door [ 110 ]middel van het orgaan De Aannemer dat tot motto voert:

„Onze instellingen aan te passen aan de groeiende behoeften en veranderde omstandigheden van onzen tijd, is ieders taak,”

misbruiken te publiceeren en propaganda te maken voor hunne zaak.
Naar aanleiding van een aanbesteding. — die op 21 mei jl. zou zijn gehouden, maar waar, gelijk in ons vorig nr. kortelijk is vermeld, geen inschrijvingsbiljetten zijn ingeleverd, door het niet toegeven door den architect aan het verlangen der aannemers om eenige wijzigingen te brengen in de bepalingen omtrent arbitrage enz. — waaromtrent een uitvoerig relaas te vinden is in De Aannemer van 25 mei jl., komt in de Opmerker van 29 mei jl. een stukje voor waarin gewezen wordt op het gevaar dat op deze wijze van handelen weder kan ontstaan en waaruit wij ons veroorloven ter verduidelijking van de bedoeling eenige zinnen over te nemen: „Rechtsgelijkheid, ziedaar iets, waar niemand iets op tegen kan hebben. Doch het is zoo verleidelijk om, als de evenaar eenmaal in het huisje staat, hem een zetje te geven naar de zijde, waar het belang rust. Het kan niet ontkend worden dat de vroegere generaties van ingenieurs en architecten dit wel eens gedaan hebben; mogen de aannemers zich daarvoor nu wachten.
„Wij zijn echter niet in allen deele gerust, want de grens van het geoorloofde blijft altijd moeilijk te trekken .... Reeds het feit, dat het bestuur van de aannemers-sociëteit het noodig geoordeeld had, om in den morgen van den aanbestedingsdag een vergadering van gegadigden te beleggen, stemt tot nadenken. Hoe wist men zoo precies, wie de gegadigden waren? De mogelijkheid bestaat, dat de gegadigden het op dezelfde vergaderingen over nog andere zaken dan „rechtsgelijkheid” hebben. En daarin ligt een groot gevaar. Het navolgen der Amerikaansche pools en trusts is zeker voor de moraliteit van onzen aannemersstand niet aanbevelenswaard.
„Daarom zal het goed zijn, dat de architecten bijtijds overwegen wat hun te doen staat, om dezen steeds wassenden stroom binnen hare bedding te houden.”
Dit artikel in zijn geheel weder door „De Aannemer” overgenomen, geeft der redactie van dat blad aanleiding om niet zonder zelfvoldaanheid de Opmerker te wijzen op het oordeel door haar, bij de oprichting van den Aannemersbond, geschreven; waarin getwijfeld wordt aan de verwezenlijking van het ideaal dezer vereeniging dat van den Bond een kracht zou uitgaan, waarmee de werkgever rekening zou dienen te houden.
De opmerking van de Opmerker kan door de architecten ter harte worden genomen. Dit voorstel echter, hoewel geheel passende in dezen tijd van afzonderlijke organisaties, en direct voortvloeiende uit het stelsel van aanbesteding, zal tengevolge hebben een nog scherper teekenen van gescheiden belangen, en hoewel daaruit wel weder een meer juiste zienswijze kan ontstaan, zal het toch overweging verdienen, of niet meer rechtstreeks naar het doel kan worden gestreefd, door met terzijde stelling van het meer en meer bedervende, publieke-aannemingstelsel te werken aan eene goede regeling van den arbeid in het algemeen.
De behoefte daaraan komt, bij het bespreken van feiten als deze, direct overal aan het licht, zoo vinden we naar aanleiding daarvan in „de Schilder,” orgaan van den Nederlandschen schildersbond, van dinsdag 1 juni, een ingezonden stuk, in hoofdzaak dit geval aangrijpende om te wijzen op „wat men door samenwerking vermag,” en tevens daaraan hunne eigen belangen verbindende, zeggende: „Wij juichen het dan ook ten zeerste toe, dat de aannemers, waar het hunne gezamenlijke belangen betreft, zich solidair verklaren, om zoodoende bepalingen uit de bestekken te weren, waardoor de aannemers aan willekeurige handelingen blootgesteld kunnen worden, en hopen tevens, dat het er toe moge leiden, dat de heeren aannemers ook eens in eigen boezem zullen tasten en wat humaner tegenover ons — schilders — zullen handelen en niet zooals thans veelal geschiedt, door, na aan verschillende personen prijsopgaaf gevraagd te hebben, nog drie of vier weken met het werk te venten, totdat er zich eindelijk iemand door de verschillende redeneeringen laat verleiden, het werk voor een onmogelijken prijs klaar te maken.
„Tegen een dergelijke wijze van aanbesteden, wanneer het de heeren zelf betrof, zouden zij zeker protesteeren. Daarom, laat dit geval ons ten voorbeeld strekken, laten wij ons even solidair betoonen, teneinde ook onze grieven te doen kennen en de misstanden in ons vak met goed gevolg te bestrijden.”
Dit verbonden met de reeds vele malen gehoorde protesten tegen de onderaanbestedingen en de wijze waarop dat veelal, door weinig deskundige aannemers geschiedt, waarover bijna onophoudelijk door vereenigingen van de werklieden in verschillende vakken, die er tenslotte de dupe van zijn, wordt geklaagd, doet zien, dat waar de eene partij krachtig hare belangen gaat verdedigen, dat terstond moet worden gevolgd door reactie van alle daarmede verbonden belangen; de toestand die daaruit volgt zal de overtuiging wekken dat de tijd reeds lang daar is, om de middelen toe te passen, waardoor het werk in de verschillende vakken door de vakvereenigingen zelf geregeld en deze naast elkaar en toch verbonden elk zijn plaats zullen innemen, de eenige vaste grond toch waarop een zich ontwikkelende organisatie in de toekomst steun kan blijven vinden.

b.