Architectura/Jaargang 5/Nummer 29/De excursie

Uit Wikisource
‘De excursie’ door M.L.
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 29 (zaterdag 17 juli 1897), p. 135-136. Publiek domein.
[ 135 ]
DE EXCURSIE.

Een zestiental leden, waaronder de eere-voorzitter, de heer j. m. leliman, ons kunstlievend lid de heer schöffer en de heer schimmelpenning, opzichter bij de Genie te naarden, had zich zaterdag 10 juli l.l. omstreeks 9 ure ’s morgens op het perron van het centraal-station verzameld om aan den voorgenomen zomertocht deel te nemen.
Te haarlem werden de tochtgenooten opgewacht door eenige aldaar woonachtige leden nl. joh. stuyt, nieuwenkamp en stom, die zich evenals het medelid jesse van leiden bij den stoet voegden. Een uit rotterdam overgekomen lid die eerst van plan was den tocht mede te maken, zag zooals later bleek van dat nobele voornemen af om zich op eigen gelegenheid te gaan vermaken.
Na het te boven komen dezer ontroeringen trok men stadwaarts om de Bakenesser-kerk en de Amsterdamsche poort te gaan bezichtigen, terwijl de wandeling benut werd om den bekenden „critischen-geest der bouwkundigen” wakker te maken. De ontdekte stommiteiten in andermans bouwwerken waren legio en het was te voorzien dat zelfs de oude S t. Bavo-kerk, die ook bezocht werd, het zou moeten ontgelden indien niet het archeologische eergevoel van enkele leden was komen bovendrijven, als de reddende boei waaraan de zinkende verdraagzaamheid der architecten zich kon vastklampen.
De heer van der steur, architect te haarlem, aan wien de restauratie der oude S t. Bavo-kerk is opgedragen, was zoo vriendelijk a. et a. te ontvangen, rond te leiden en de noodige inlichtingen te verschaffen. Het is zeker overbodig den ouden roem der S t. Bavo-kerk nogmaals op te halen. Ieder bouwkundige, die zijn vak lief heeft wordt reeds aandoenlijk bij het hooren der woorden „gewelf, conterfort of pinakel,” waarom dus zouden we de zenuwen der lezers overspannen door eene gloeiende beschrijving eener oude kathedraal.
Onze wakkere eere-voorzitter liet geene gelegenheid voorbijgaan om de jongere, en natuurlijk nog onbedreven leden, [ 136 ]te wijzen op de schoonheid van dit monument, en op de onoordeelkundige wijze waarop men in den loop der tijden gemeend had de kerk te moeten versieren. Hoogst verontwaardigd was hij over de weinig devote wijze waarop grafzerken gebruikt werden om de kerk te bevloeren, waardoor menig stuk beeldhouwerk bedorven werd en veel haut-relief tot bas-relief gemaakt, zonder dat dit in de bedoeling van den artist-ontwerper gelegen had. Ook bet gebruik van enkele baksteenen dienende om de overgebleven gootjes tusschen de zerken te vullen vond hij afkeurenswaardig, hoewel het als kleureffect eene aangename roode speling in den blauwen vloer teweeg bracht. Dit onderwerp, van den vloer namelijk, leidde de aandacht op eene natuurlijke wijze naar beneden en menigeen gaf filosofische beschouwingen ten beste over het al of niet gezond zijn van koude voeten.
Op het stadhuis namen enkele leden de gelegenheid waar om hunne vaderlandsche geschiedenis nog eens op te frisschen waarbij het moeielijk bleek de graven en gravinnen der hal, in hunne chronologische volgorde te rangschikken, alle schatten en schoonheden werden voor de verbaasde oogen der bouwkundigen onthuld, o.a. de burgemeesterskamer geheel in ouden geest hersteld met lambrizeering, goudleer behang, etswerk, van dake en kachel. In eene andere zaal hing een prachtig sober gekleurd gobelin voorstellende een zeeslag, en boven de beide toegangsdeuren de dubbel-levensgroote crayonportretten der beide vorstinnen, en hoewel deze laatste versieringen schade deden aan den antieken geest van het vertrek, werd dit weer goedgemaakt door de gevoelens van vaderlandsliefde die deze beeltenissen in het gemoed van elk rechtgeaard vaderlander opwekken.
Bij brinkman op de markt werd nu een uurtje geluncht en daarna de wandeltocht voortgezet naar de nieuwe St. Bavo aan de leidsche vaart. Onze voorzitter, de heer jos. th. j. cuijpers, onder wiens leiding dit belangrijke bouwwerk wordt uitgevoerd leidde hier de leden rond en gaf overal welwillende inlichtingen, evenzoo het personeel dat aan den bouw werkzaam is.
De voltooide pastorie en het koor herinnerden wat het uitwendige betreft aan het Romaansch overgaande naar het Gothisch.
Beide tijdperken zijn in den bouw op eene gelukkige wijze vermengd en zelfs verraden enkele deelen der compositie een streven om zich uit de banden der conventie los te maken.
Voor zoover men kon oordeelen zal het inwendige der kerk door de monumentaliteit van het uitwendige eene zware concurrentie worden aangedaan. Moge het den bouwmeester gegeven zijn, deze moeilijke opgave gelukkig te beëindigen.
De kerk is gebouwd in baksteen, afgewisseld met banden in verglaasde terrakotta, de afdekkingen van gevels en muren zijn van hardsteen, het inwendige is geheel in gele siersteen. Het voltooide gebouw zal 100 M. lang en 40 M. breed zijn.
De kerk heeft vijf beuken en zeven kapellen rond het koor.
Nadat alle deelen van het gebouw waren bezichtigd, kwamen allen te zamen in de zaal der pastorie, waar de heeren schöffer en leliman een woord van dank spraken tot den heer cuypers, waarop deze in gelijken zin antwoordde.
Hierna leidde de tocht naar de Haarlemmerhout, waarin het gebouw der Kunstnijverheidschool de aldaar tentoongestelde werkstukken en teekeningen der leerlingen werden bezichtigd. Vervolgens verzamelden de leden zich in het Brongebouw waar de rijtuigen werden opgewacht, die de tochtgenooten naar bloemendaal zouden rollen. Onderweg was er gelegenheid het gewurm der menschen te vergelijken met de grootheid der natuur, vooral de moderne villa’s met hunne verwaande pretentie bederven veel natuurmooi en haast zou men de oude droge landhuizen van vóór vijftig jaren verkiezen boven de wanstaltige smakeloosheden der hedendaagsche architectuur, welke met niets rekening houdt en alleen zichzelven ziet. Gaven dus sommige leden lucht aan hunne verontwaardiging, anderen namen de zaak vroolijker op, beschouwden de villa’s als welkome mikpunten voor spot en lieten geene gelegenheid voorbijgaan de verschillende gebreken op afdoende wijze te hekelen.
Te groot-zoemrzorg werd afgestapt om het middagmaal te gebruiken, dit belangrijke werk werd natuurlijk voorafgegaan door een bittertje. Aan tafel werden eenige toasten uitgebracht door de menschen die daartoe roeping voelden of wier positie eene speech tot eene noodzakelijkheid maakt.
De eere-voorzitter, de voorzitter, het kunstlievende en het militaire lid spraken om beurten van hunne gloeiende liefde voor het genootschap en voor deszelfs leden. Deze liefhebberij, van het speechen namelijk, had den eere-voorzitter haast zijn dessert gekost, gelukkig bleek hij ook hier weer een volmaakt bouwkundige, één oog gevestigd op het ideaal der kunst, het andere wijd geopend voor het belang. De verschillende gerechten waren uitstekend bereid en uit het feit, dat eenige leden van sommige schotels slechts den buitenkant te zien kregen, behoeft men nog niet te besluiten dat de andere leden vraatzuchtig waren.
Na het drinken van het laatste staartje, het wegwerpen van de laatste kersepit en het af voederen der omloopende kippen, maakte men zich op om de duinen te gaan beklimmen teneinde de zon te zien ondergaan. Enkele romantische leden hadden reeds weinig gegeten om des te spoediger gereed te zijn. Gelukkig bleek na het beklimmen van den hoogsten top dat de zon er nog was. Toen ze was ondergegaan bemerkte de bejaarde eere-voorzitter dat het koud werd, men droeg hem dus naar beneden en over hekken en kort daarop zaten allen in de rijtuigen die de leden naar het station te haarlem terugvoerden.
Hier werd afscheid genomen van de haarlemmers en van den aannemer hulsebos die den tocht had medegemaakt. In den trein werd door een viertal leden hevig geslagen en geworsteld, de anderen waren meestal stil en aan het station te amsterdam namen de meesten afscheid.
Dus eindigde een groote dag, de jaarlijksche bezegeling der amicitia van ons genootschap.

m. l.