Architectura/Jaargang 5/Nummer 35/In het Bouwkundig Weekblad

Uit Wikisource
‘In het Bouwkundig Weekblad komt van de hand van mr. j. limburg te ’s gravenhage een praeadvies voor […]’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 35 (zaterdag 28 augustus 1897), p. 162. Publiek domein.

[ 162 ]In het Bouwkundig Weekblad komt van de hand van mr. j. limburg te ’s gravenhage een praeadvies voor betreffende de vragen:

„In hoeverre is de architect bevoegd om in voorkomende gevallen belatalingscertificaten af te geven, ook al beslaat er verschil met den principaal over het bedrag daarvan, met het oog op de verrekeningen?”

„Zijn de verrekeningsstaten van meer of minder werk door den architect opgemaakt bindend voor den principaal, of kan laatstgenoemde de betaling van meer of minder werk weigeren, zoodat de aannemer langs civiel-rechterlijken weg zijn recht moet verkrijgen?”

De heer van limburg komt op grond van art. 1646 B. W. tot de conclusie, dat dc verrekeningsstaten voor den principaal niet bindend zijn wanneer hem betreffende meerder of minder werk geen schriftelijk overeenkomst is aangegaan; en dat dientengevolge een opdracht van den architect niet geldig is wanneer deze daartoe door een principaal niet schriftelijk gemachtigd is.

Het weekblad de Aannemer zegt, dat de questie van meer of minder werk niet altijd zoo eenvoudig is als het praeadvies van mr. j. limburg wel wil en dat de Mij. tot bev. der Bouwkunst een zeer nuttig werk zou verrichten, indien zij nauwkeurige en juiste bepalingen ontwierp, waarin de rechten en plichten van den aanbesteder, den architect en den aannemer ter zake meer en minder werk duidelijk zijn omschreven en die als vorm zouden kunnen dienen voor de architecten bij het maken van hunne bestekken.
De questie is minder eenvoudig omdat in vele bestekken, op de A. V. van Waterstaat gegrond zijnde, daarin naast de bepaling in par. 468 omtrent schriftelijke goedkeuring gezegd wordt dat wanneer de aannemer daartoe van de Directie den last ontvangt, hij hangende de goedkeuring van de voormelde stukken, met de daarin omschreven werken onverwijld moet aanvangen; en de aannemer moet zich volgens de A. V. wijzigingen tot een bedrag van ⅒ der aannemingssom laten welgevallen, zoodat hij bij niet goedkeuring, voor een aanzienlijk bedrag kan schade lijden.