Naar inhoud springen

Architectura/Jaargang 5/Nummer 36/De opleiding van den architect

Uit Wikisource
‘De opleiding van den architect’ door [C.].
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 36 (zaterdag 4 september 1897), p. 163-164. Publiek domein.

[ 163 ]

DE OPLEIDING VAN
DEN ARCHITECT.
vervolg van blz. 160.

De wet op ’t iniddeihnar onderwijs van thorbecke, waarbij de inrichting der Polytechnische School werd geregeld, bedoelt den toekomstigen bouwmeester aan de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus en dan aan de Polytechnische School in een vierjarigen cursus den grondslag bij te brengen volgens de drie genoemde hoofdelementen. Maar die bedoeling heeft zich helaas door middel dezer instellingen volstrekt niet zoo goed verwezenlijkt, als wel zou worden opgemaakt bij het naslaan van de lijst der vakken, die aan genoemde scholen worden onderwezen.
Maar om kort te gaan — de weg door die wet op ’t middelbaar onderwijs aangewezen, voor de vorming van den „bouwkundig-ingenieur,” waarmede men den architect op ’t oog heeft gehad, verdient naar onze meening volstrekt niet algemeen aanbevolen te worden. Mogen ook de lezeressen van de Hollandsche Lelie, die, zooals in het vorig nummer bleek, belang stellen in de architectonische loopbaan, kennis nemen van deze beschouwing en hun voordeel daarmede doen. Aan haar adres, deze korte opmerking: weinig talrijk waren tot heden de jonge dames die de architectonische studie aan een groote academie of polytechnische school volgden, maar talrijker zijn de medewerksters in de bouwkundige practijk, die in de administratie of door teekenen of schilderen van decoratie met den bouwmeester tezamen werken. Dat deze samenwerking met goed gevolg geschieden kan, blijkt uit de voortzetting daarvan gedurende vele jaren; — het financieele resultaat dezer werkzaamheid blijft hier buiten beschouwing.
Reeds de financieele bezwaren, welke verbonden zijn aan de opleiding door de Polytechnische School, zijn aanleiding dat velen dien weg niet kunnen volgen onder de groote schare in ons Vaderland die zich aangetrokken en geroepen voelt tot een bouwkundige loopbaan.
Maar, — zal onze belangstellende collega opmerken, — komt men langs de ladder der examina A, B1, B2, C1 en C2 dan niet spoediger tot een hooger standpunt van de architectonische carrière, — kan men zich daardoor als ’t ware dan niet verzekeren eene meer bevoorrechte plaats in te nemen onder de vakgenooten van meet af aan?
De omstandigheid dat de meerderheid der bouwk. studenten de studiën aan de P[.] S. geheel buiten bet programma der examina om doet, dus zonder admissie- noch eindexamen, met de daaraan verbonden diploma’s is reeds een vingerwijzing op het algemeen heerschend gevoelen, dat het bezit dier diploma’s in het dagelijksch leven weinig op prijs wordt gesteld, in elk geval niet in verhouding tot de offers welke daarvoor moeten gebracht worden, als onthouding van de praktijk tot op 20-jarigen leeftijd.
De studie der speciaal daartoe noodzakelijke vakken zal, volgens de algemeene ondervinding niet dat nut stichten, de opsteller der wet op het middelbaar onderwijs daarvan heeft verwacht.
In de praktijk zien we dus, dat de zeer theoretische studie der hoogere wiskunde, natuurkunde en scheikunde weinig wordt gevolgd, daar deze vakken op den thans geldenden grondslag de plaats verdringen van meer noodzakelijke ontwikkeling in onmiddellijk verband met de praktijk.
Zeker een architect kan nooit te veel wetenschap van de natuurkundige en wiskundige vakken bezitten, maar ook van geschiedenis in uitgebreiden zin, en philosophie zal de kennis hem zelve nuttig zijn — schilderen en modelleeren zullen daarbij evenmin mogen achterstaan, terwijl ’t zeker dan wenschelijk is dat zijne litteraire ontwikkeling ten , bate zijner artistieke vorming daarmede eveneens gelijken tred zal houden.
Het programma van de P. S. als vervolg op de Hoogere B. S. is voor den bouwmeester eenzijdig samengesteld, — het kan niet die formeele hoogere opleiding geven, waarop men zich verwacht van eene inrichting welke in zekeren zin met onze universiteiten kan gelijk gesteld worden.
Noch de toewijding, noch de capaciteiten der docenten kan dit gemis vergoeden.
Het lijvige rapport door de Vereeniging van Burgerlijke [ 164 ]Ingenieurs voor twee jaar geleden in ’t licht gegeven bevat nadere gegevens omtrent dit punt.

In korte trekken zij hier geschetst een gemakkelijk uitvoerbaar programma tot oplossing der vraag.
Als eischen worden gesteld:
1o. De algemeene ontwikkeling van den architect moet zooveel mogelijk op goede grondslagen rusten en in de latere jaren bevorderd worden. 2o. Tevens bestaat de dringendste noodzakelijkheid om zoo vroeg mogelijk met de praktijk — met het leven in aanraking te komen.
Wanneer de leerling alle trappen der uitvoering mede doorloopt, terwijl een deel van den tijd voor theoretische lessen wordt afgezonderd, wordt niet alleen het evenwicht tusschen beide eischen gehandhaafd, maar staat de jongeman van het eerste oogenblik af als ’t ware goed gerangschikt in de bouwkundige maatschappij. Ontvalt hem bv. den steun zijner ouders, dan zal hij van af zijn 17e of 18e jaar zeker voor zichzelven kunnen zorgen, moet de ontwikkeling dan ook veel langzamer gaan. De leerling die de H. B. S. met einddiploma verlaat, zelfs die 2 jaar later het Diploma B heeft verworven, is een veel minder bruikbaar element in de praktijk, hoewel aan zijne opleiding veel grootere kosten zijn geofferd.
wordt vervolgd.