Architectura/Jaargang 5/Nummer 9/Onderhoudingen over de bouwkunst

Uit Wikisource
‘Onderhoudingen over de bouwkunst’ door Viollet-le-Duc
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 9 (zaterdag 27 februari 1897), p. 55. Publiek domein.

[ 55 ]

ON­DER­HOU­DIN­GEN OVER DE BOUW­KUNST, DOOR VIOL­LET-LE-DUC. ver­volg van bladz. 43

Om de verandering, door de Byzantijnsche architecten in de Romeinsche bouwkunst aangebracht, aanschouwelijk te maken, geven wij hier een voorbeeld (teekening 14). Punt A geeft de doorsnede-teekening aan van een dier Romeinsche zalen van grootsch effect door eene eenvoudige en goede constructie verkregen.

Toch valt het op, dat de kolom B buiten verhouding is, vergeleken met de afmetiugen van de zaal; dat het entablement den blik opvangt en een belangrijk gedeelte der gordelbogen C of der tympanen D verbergt. Voor iemand, die op punt H staat, heeft de kolom de lengte van de lijn ab, het entablement de lengte van den boog bc en het halve gewelf de afstand cd. Die afstand cd is verminderd door de grootte der steunpunten abc en daaruit volgt dat het gewelf, dat het voornaamste zou moeten zijn en werkelijk ook is, gedeeltelijk verloren raakt in de meetkundige teekening. In de proportiën van een gewelfde zaal moet ’t dragende gedeelte in verhouding zijn met ’t ondersteunde en niet zwaarder schijnen dan noodzakelijk is.
 In ’t hier gegeven voorbeeld is ’t duidelijk, dat het dragende gedeelte d. w. z. de kolom en haar entablement overdreven groot is in verhouding met de vereischte draagkracht, daar zij in hun geheel den afstand ac beslaan, terwijl de gordelboog slechts den afstand cd inneemt. Het is ook ontegenzeggelijk dat, wanneer de toeschouwer zich weinig verwijderen kan, de uitstekende gedeelten, zooals de kroonlijst E, in zijn oog meer ruimte innemen dan in werkelijkheid het geval is. ’t Oog vestigt zich instinctmatig op die vooruitstekende hoeken en profiels en tracht hunne oppervlakte na te gaan, zoodat zelfs een weinig vooruitspringende kroonlijst, zooals wij op deze teekening vinden, eene schijnbare grootte verkrijgt die de werkelijkheid verre overtreft.
 De Byzantijnsche artisten, eenmaal van den dwang der Romeinsche traditiën en conventioneele vorm bevrijd, zouden de proportiën in dezen geest gewijzigd hebben (zie teek. A’). De groote kolom zouden zij door een pijler met schalken of hoekzuiltjes zonder entablement vervangen hebben. Om den dwarsbalk tot grootere ontwikkeling te brengen zouden zij den halven cirkel overschreden hebben, en in plaats van gewelven met scherpe graten zouden zij door middel van op elkander gestelde bogen pendentifs uitgevoerd hebben. Om het schip grooter te doen schijnen zouden zij eenige gedeelten met eene lichte vlakke ornamentatie in harmonie met den bouw bedekt hebben. Door de ornamentatie aan de lijnen ondergeschikt te maken en haar te bezigen om ze meer te laten uitkomen, zouden zij, zonder van de algemeene Romeinsche bouwwijze af te wijken, de Grieksche beginselen gevolgd hebben. Iemand die op punt H staat zal dan de goede algemeene proportiën zien. De gewelven, als ondersteund gedeelte; zijn in verhouding met het dragende gedeelte; de entablementen, die de blikken zonder reden ophouden, zijn verdwenen; van den vloer tot aan den sluitsteen der gewelven, kunnen de oogen een geheel aanschouwen, dat nergens onderbroken wordt of waar de ornamentatie nergens een hinderpaal is om het geheel te kunnen begrijpen.
 In dit voorbeeld zijn wij ver verwijderd van de inwendige architectuur onzer zalen der XVII eeuw, waar men figuren, vazen en bloemkransen op drijvende kroonlijsten geplaatst te zien krijgt.
 In hun fijngevoeligheid voor proportiën gingen de artisten van byzantium verder. Toen eenmaal de zuilenorde als een decoratief onderdeel beschouwd werd, zooals in de Romeinsche architectuur het geval was, [1] en niet meer op zichzelf het gebouw vormde, werden hare proportiën ook betrekkelijk in plaats van absoluut. Maar de romeinen, hoewel zij zich verbeeldden, beschermers der kunst te zijn, waren echte barbaren die bijv. een scheepskapitein wilden noodzaken op zijne kosten, de Grieksche kunststukken, die van corinthe naar rome werden overgebracht, te vergoeden als zijn vaartuig in den overtocht verloren raakte. Zij dachten dan ook een bewijs van hun goeden smaak te geven door de orden hoewel een bijzaak, volstrekt te willen handhaven. Ze werden meer Grieksch dan de grieken, zooals onze hedendaagsche klassieken, ouder zijn dan de ouden ooit waren.

wordt vervolgd.


  1. Wanneer wij over de Romeinsche architectuur spreken is het slechts in betrekking tot de werkelijke Romeinsche gebouwen en niet tot de tempels die min of meer van de Grieksche bouwkunst zijn afgeleid.