Boutens/Bezit

Uit Wikisource

Bezit

  Wanneer zijt gij meest van mij?
Als de gangen mijner ooren
Uwer voeten zuivere echo hooren
Naderen door stiltes diepe weî,
Als uw stralend aanschijn daagt,
Als door uwer oogen glans gevangen
In ontroerings mist verlangen
Als een zoete rook vervaagt,
Totdat aarde en hemel wijken
En der uren lichte vooglen strijken
Zonder wiekslag ons voorbij -
  Zijt gij dan het meest van mij?

  Wanneer zijt gij meest van mij?
Als ik waak alleen bij nacht
En ik neem der sterren pracht
Neder uit haar glijdend tij
Aan het hooge hemelruim,
En der zeeëen lichtend schuim,
En de spiegling van de maan
Op de rimplen waterbaan,
En die alle samenbind
Met den fluistergeurgen wind,
En u denk totdat uw beeld
Vlekkeloos en onverheeld
Met mij beidt en roerloos waakt
En mijn uren eeuwig maakt,
Tot de vochte donkerheden
Langs de witte hemeltreden
Als een dauwen wâ vergleden. . .
En de nacht is al voorbij -
  Zijt gij dan het meest van mij?

Afkomstig van Wikisource NL, de Vrije Bron. "https://nl.wikisource.org/w/index.php?title=Boutens/Bezit&oldid=15024"