Boutens/Maartsche sneeuw

Uit Wikisource

Maartsche sneeuw

Als onaantastbaar manna ligt
Op Maartsche sneeuw het nieuwe licht
  Van de' eersten lentedag -
Nooit in zoo overdaadgen val
Vond mij het blond geluk in al
  De lenten die ik zag. . .

In welke schuren opgeleid,
Wordt iedre gomer zaligheid
  Voor de eeuwigheid bewaard,
Dat alle ziel die eerlijk mint,
In nieuw geluk de som herwint
  Van al geluk verjaard? . . .

O kind dag zong hoe niets beklijft,
Hoe elke zomer overdrijft
  En niet éen bloem ons laat,
Hoe alle loon van lieven is
De dieper vore van gemis
  In 't vleesch van uw gelaat -

Nu blijkt uw goddelijkste goed
Dat ge al bezit verzaken moet
  En immer ledig scheidt,
Daar dorst van ongemengd gemis
Alleen door zanden wildernis
  Naar nieuwe tochten leidt.

Nu blijkt uw huis dit zalig veld
Waar manna dauwt en water welt
  Uit lucht en bodem braak:
Hemelsche spijs en drank waarvan
Geen sterveling onthouden kan
  Den smakeloozen smaak. . .

Als dood nog anders is dan rust,
Een nieuwe droom en zielsbewust,
  Ik hoop geen rijker deel
Dan deze diepe heerlijkheid:
Mijn hof dien sneeuw- en zonglans wijdt
  Tot dit verlucht priëel. . .

Als onaantastbaar manna ligt
Op Maartsche sneeuw het nieuwe licht
  Van de' eersten lentedag -
Nooit in zoo overdaadgen val
Vond mij het blond geluk in al
  De lenten die ik zag.