Bredero/2e Liefdesbrief aan N.N.
Rustighe, blij-gheestighe en seer verstandighe Weduwe N.N. Ick hebbe niet konnen, noch willen nalaaten mijn toesegghen metter daet te bezegelen. Want het Spaansche spreeckwoort seyt: Syn beloften te breken is een vervloeckte saake. Hoe wel dat ick ’t langsaam heb gemaeckt, overmits de dinghen, die men schrijven wil, vereyschen meet tijt tot nadachtigh, rijpsinnigh beraat en sorchvuldich opsicht (vreesende schande) als ’t geen datmen vluchtich spreect inde tegenwoordigheydt vande Persoonen, die de dinghen betreffen. De woorden diemen spreeckt vlieghen daer henen, maer die men schrijft, die blijven, en die syn oock meer oordeels onderworpen. Openhartighe en vrolijckmoedige N.N. Ick denck niet, dat ghy mijn schrijven sult glorieus of ten quaatsten ondersoeck: Doch so bid ick u, dat ghyer de zemel wilt uytsiften, en ’t beste meel daer uyt behouwen en trecken.
’t Verwondert u misschien, dat ick soo kaarich en achtercousich int schrijven, en soo ruymhartich en reuckeloos van leven ben, of dat ick soo wijsselijck schrijf en soo sotrijck spreeck. Eerbaare en kloecksinninghe Vrouwe, overleght en aanmerckt als de besloote Calvertges uyt haer nauwe-koye comen int groene en ruyme gras, hoe dat sy hippelen en springhen: also gheschiet het met my, die de meesten tijt een Cluysenaar ben in mijn stil en afghesondert Cluysgen: En of ick schoon somtyts al coom by de Lieden, so is nochtans de ontsach van mijn Ouderen soo groot; dat ick mijn gantsch binnenshuys moet myden van alle lichtvaardicheyt. Doen ick nu te Haerlem quam in die vrye blye tijdt; so heb ick so gantsch onbedwongen met uytgelaten vryicheyt en brootdroncken wangelaticheyt ghewoelt en geraest en ghesweet, hetwelck my inder waerheyt leet is, als ick de lelijcheyt met reden gae bedencken; maar wat ist? de sorgheloose Jeught bedenckt selden het eynde. Ic biddet u, duydt mijn groote sotticheden met u ghewoonlijcke wijsheyt ten besten, en denct, o Adams kindt, dat wy al t'samen Kinderen zijn, die noch daghelijcx de verboden vruchten eten en smaacken. Hier mede U.E. in Godes hoede bevolen
G. A. B.