Bredero/Vervolch
VERVOLCH.
Der Vrunden waare Liefd’ en Aver-oude Trouw
Is voor Heer Delio an Laselva ghebleecken
In voeghen dat ick niet vrymoedich dar wtspreecken
Wat dat ick voor het hooghst’ of voor het grootsten houw:
De broederlijcken Jonst of boosheyt vande Vrouw,
Die verghen dorst an d’een om d’ander te doorstecken,
Om dat hy was ghetrouwt, o spijt! o lust tot wreecken;
Hoe haast, maar meest te laat, soo baart gy het berouw.
De schalcke Cinthia soo knap als sy maar hoort
De looghentijng straatmaar van d’onghedoode Moort,
Claaght sy den Moorder an en leyt hem valsche laghen.
O dubbelheyt deurtrapt: Wee hem die licht ghelooft,
Leest me op-merck en vlecht een Lauwer-crans om ’t hooft
Des Duytschen Rymers, dies met eeren wel mach draghen.