Couperus/O, sluimer zacht!

Uit Wikisource
<Nachtbloesems<

VIII[bewerken]

O, sluimer zacht!
't is al zoo kalm:
Geen vooglengalm
Verstoort de nacht:
O, sluimer zacht!
Alleenlijk trilt
Mijn minnezange;
Die smacht en smilt
Van zoet verlangen,
Nu woest en wild,
Dan bevend-bange
In de avondstilt
Maar, laas, niet acht ge,
Ai, waarom niet?
Mijn zielsverdriet;
En spotziek lacht ge,
Went 't zangzoet lied
Der luite ontvliedt;
Waar 'k minne bied
In spranken schiet;
Waar 'k tranen giet
In paerlen vliet...!

Zag ik bij maanlicht
Aan 't vensterkijn
Uw loddrig aanzicht,
Wat vreugd was mijn!
Uws lampjens schijn,
Een rozengloor,
Lucht bleekjes door
Het blank gordijn
Van kant zoo fijn.
En 't schijnt, die glimmer
Bediedt mij: nimmer,
O, nimmer, nimmer
Verhoort ze uw klacht,
Wat elken nacht
Gij hier ook wacht,
En smeekt en smacht
Als zonder kracht
Voor minnes macht...!
O, sluimer zacht!
't Is al zoo kalm:
Geen vooglengalm
Verstoort de nacht...
O, sluimer zacht!