Naar inhoud springen

Couperus/Zielenschemering/Tweede deel/XV

Uit Wikisource
Hoofdstuk XIV De boeken der kleine zielen door Louis Couperus

Hoofdstuk XV

Hoofdstuk XVI
Uitgegeven in Amsterdam door P. N. Van Kampen & Zoon N. V.

[ 537 ]

XV

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

Om de zieke man was de kamer nu geworden als glas, maar ondoorzichtig. Want hij zag niet meer door de kamerwanden het heelal en het Beest: hij zag niets meer dan de kamer, maar zo broos geheel die kamer en al de dingen, die zij bevatte, dat het was of het àlles van glas was, de kamer, het bed en hijzelf, van glas, van broos glas, en of het alles, met een enkele beweging van ondoordachtheid breken zou kunnen in scherven en gruis. Neen, nu opgesmeerd het Beest al zijn merg had met heerlijke likken, had het hem los— en achtergelaten uitgeput op zijn bed en hij lag, — zijn glazen lichaam lag onmachtig tot beweging, en hij nu na lange tijd open de moeilijke ogen geslagen had en zijn kamer zag om zich heen als glas, en zichzelf voelde als glas, nu wist hij, dat het Beest niet meer zou priemen doen zijn vurende tongestralen, omdat het al àl van hem op had gevreten. Als een glazen huls lag zielloos zijn lijf neer en hij vroeg zich af, of hij niet dood was. Hij was niet zeker, dat hij leefde. Hij zag de kamer heel stil; naast hem zat in de glazen atmosfeer van zijn kamer, een man, die scheen zo broos van glas ook, en de man zat roerloos, — het scheen, een boek in de hand, dat hij las in de glazige schemering, die zeefde door de dichtgeduisterde kamergordijnen...

De zieke man sloot weer de moeilijke ogen en het scheen hem toe, dat hij heel langzaam aan wegzonk, in een diepe donzen diepte, al dieper en dieper, afgrond van dons, waarin hij zonk, en steeds zonk, zonk en steeds zonk.

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

— De koorts is bedaard, zei de militaire geneesheer. Hij slaapt.

— Is alle gevaar geweken... vroeg het bleke vrouwtje, in de armen van haar schoonzuster.

— Ja... U zou goed doen te rusten, mevrouw.

— Ik kan niet... ik kan niet...

— Ga slapen, Adeline, zei Constance. Ik blijf in de kamer naast Gerrit, en de verpleger let goed op.

— Voor hij insliep heeft hij een ogenblik rondgekeken, heel rustig... zei de verpleger naast het bed van Gerrit.

— Ga slapen, Adeline...

— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —

Hoe lang zonk in de donzen diepte de zieke man en zonk en zonk, wie wist het... Nu opende hij weer de ogen en hij zag in de kamer wel zitten de rustige man op een stoel aan zijn voeteneinde, waar hij zag ook staan een vrouw.

— ... Constance... murmelde de zieke man.

Zij boog zich naar hem toe.

Te glimlachen poogde hij omdat hij haar herkende, maar hij voelde zich te zwak om te glimlachen. [ 538 ]

 

Een andere vrouw verscheen naast de eerste: ook haar herkende hij, maar het was of zij was gestorven ...

— ... Lien... murmelde de zieke man.

Hij herkent ons, fluisterde Constance.