Naar inhoud springen

Da Costa/Aan Dr. D.J.A. Arntzenius met een prachtbijbel

Uit Wikisource

[ 489 ]

AAN DR. D. J. A. ARNTZENIUS,
MET EEN PRACHTBIJBEL.

Donarem pateras?
Hor.
Voor trouwe moeite en zorg by dagen of by nachten,
voor bijstand, aangesneld by snerpende oudrensmart,
hoe zou zich 't zielsgevoel geen lucht te geven trachten?
Wat biedt ― neen! wat gebiedt het gaarne dankbaar hart?
'k Bood, zoo de schittring zelfs van steenen of metalen
den Dichter stond ten dienst, van beide schaars bedeeld,
ik bood geen diamant, gestrooid op gouden schalen,
by keur van zilverwerk, naar d' eisch der kunst gebeeld,
ter weêrvergelding ooit of vriendschapsdienst-belooning,
maar als erkentenis van onmacht by de schuld.
Neen! voor den dank van 't hart blijft edeler betooning,
is levendiger blijk der zucht die ons vervult.
Ontfang dien in een gift, aansprakeloos van waarde,
maar afdruk voor 't gemoed van d'allerrijksten schat,
die ooit door mensch aan mensch werd voorgesteld op de aarde,
die in zijn klein bestek den hemel-zelf bevat.
Arntzenius! Gods Woord, — van daar straalt ons het wezen
van liefdedienst en dank, daar buiten slechts een schijn.
[ 490 ]Daal op ons, Geest van God, terwijl we aanbiddend lezen,
en ' t zal ons waarheid, kracht en zielsbehoudnis zijn !

13 Febr. 1845.