Naar inhoud springen

Da Costa/Geluk en plicht

Uit Wikisource
[ 209 ]
 

GELUK EN PLICHT.

Neen! heerschappij, noch rang, noch schatten
doen, stervling! u gelukkig zijn;
't is zorg en lust wat zy bevatten,
en al hun heilbelofte is schijn;
verblindend is de glans der kroonen,
verlokkend is de praal der macht :
maar ach! waar hun bezitters wonen,
daar houdt een eeuwige onrust wacht!

Waartoe het strand gevlucht, ontzinden!
en een onzeekre zee gebouwd;
waartoe aan d' adem van de winden
het lot uws levens toebetrouwd ?
Waartoe op ongestuime baren
een ijdle schaduw nagejaagd,
en zich aan ziels- en lijfsgevaren
om wereldsche ijdelheên gewaagd?

Zoo ge al het voorwerp van uw zwoegen,
goud, staat en aanzien machtig werdt,
nog zou dit uiterlijk genoegen
geen vrede schenken aan uw hart!
Wat meest aan 's noodlots vlagen bloot leit,
is juist die hoog verheven stand;
en in de schaduw der aardsche grootheid
schuilt al te dikwerf leed en schand!

't Is waar dan wat de dichters zingen
en wat de strenge wijsgeer leert:
De middenstand geeft, stervelingen!
dat heil, met zooveel drift begeerd!
[ 210 ]Ver van het dartle hof der grooten,
ver van het wichtig roer van Staat,
wordt die tevredenheid genoten,
die aan der Eerzucht wensch ontgaat!

Almachtige! de beê des braven
is om dien zaalgen middenstand!
Deze is de dierbaarste der gaven,
die 't menschdom afsmeekt van uw hand!
Geluk met veiligheid te gader
woont by den huisselijken haard,
en 't stille heil van gade en vader
is 't wezenlijkste heil der aard!

Maar anders klinkt de beê des braven,
wanneer de plicht zijn bijstand vergt!
Als door een hoop verachtbre slaven
uw hemelsch wraakzwaard wordt getergd!
Als 't oproer, woedend losgebroken,
en vorst en vaderland bedreigt,
en 't volk, in dweepzuchts gloed ontstoken,
tot een verfoeiden afval neigt!

Dan is het lafheid, slechts te streven
naar 't kalme huisselijk genot!
Dan moet de wellust opgegeven,
en de ongena geduld van 't lot!
Dan past het grootsch geboren harten
(zoo slechts hun eedle poging baat!)
en zee- en stormgevaar te tarten
op 't dobberende schip van Staat!

Maar dan ook is geen wereldglorie
des braven hoop, of loon, of doel!
Zijn prikkel, de eer niet der viktorie,
maar zuiver Gods- en plichtgevoel!
Wel hem, die 't needrig burgerleven
ver boven roem en grootheid stelt!
maar ook dien heilstaat op kan geven,
wanneer het plichtsbetrachting geldt.

1820.