Da Costa/Vrede- en Krijgszang

Uit Wikisource

VREDE- EN KRIJGSGEZANG.

Ik formeer het licht, en schep de duisternis,
Ik maak den Vrede, en schep het kwaad,
Ik de Heer doe al deze dingen
— Jesaja XLV : 7

I.
O! hoe lieflijk is uw klank,
zielverblindend woord van Vrede!
’t Aardrijk smelt in lof en dank,
waar gy neêrdaalt op zijn bede!
Hermons daauwgeur ademt dáár,
waar haar kindren samenkomen!
Hemelolie zalft de zoomen
van haar heilge Priesterschaar!

II.
Hoe verheffend en hoe grootsch
is de galm der krijgstrompetten,
die van d’ ijdlen schrik des doods
’t edel heldenhart ontzetten!
’k Zal u loven over de aard,
God mijn Leidsman! die mijn vingeren
d’ onontwijkbren steen leert slingeren,
en mijn arm den zwaai van ’t zwaard!

I.
God bemint der Vrede rust!
Is niet God een God van Vrede?
D’ oorlogsfakkel uitgebluscht!
’t Staal voor eeuwig in de schede!
God keert weêr, daar Vrede naakt,
zy, de hoogste heilgenade,
daar zich ooit een hart in baadde,
dat van hemelliefde blaakt!

II.
God, der hemelvrede God,
is een Heer der Legerscharen,
die zijn Wet- en Heilgebod
met ontblooten kling bewaren!
Ziet! van Parans hoogen top
komt Hy blinkende aangetogen,
met van bliksems vlammende oogen!
en Hy daagt Zijn strijdren op!

I.
Jesus Christus door Zijn bloed
bracht ons Liefde, bracht ons Vrede!
Tuig het, Bethlems Englenstoet!
Isrels ziender! tuig het mede!
’t Vredelied golfde uit uw borst!
„Vrede op aard!” dus liet ge u hooren!
„want een kind is ons geboren!
„en zijn naam is Vredesvorst!”

II.
Jesus is een Heilbanier
voor de verste Heidnenstammen;
en Zijn godlijk liefdevier
moet de harten doen ontvlammen
tot dien godgewijden krijg
tegen wereld, hel en zonde,
dien zijn reine mond verkondde,
tot de Satan nederzijg!

I.
Heilge Leerling! zag uw oog,
toen ’t de heemlen door mocht dringen,
den smaragden regenboog
niets uws Meester troon omkringen?
O! hoe lieflijk tuigt het al,
dat, wat ooit zich ’t hart verbeelde,
de allerhoogste hemelweelde,
vrede, vrede wezen zal!

II.
Maar gy zaagt het tevens aan,
hoe de Heilgen zich schaarden
om de Heidenen te slaan,
op de hagelwitte paarden!
Aan hun hoofd, o Zoon, waart gy!
strijden gingt ge en triumfeeren!
VORST DER VORSTEN, HEER DER HEEREN,
was geschreven op Zijn dij.

I.
Vrede, vrede, vrede in ’t huis,
waar die Naam wordt aangebede!
Vrede wrocht Hy door zijn kruis,
en Hy heeft den Draak vertreden!
Aan de voeten van het Lam,
is het vreugde, lieven, loven,
is ’t Jerusalem daar boven,
waar nooit onrust binnenkwam!

II.
Maar op aarde strijdt de Kerk!
Oorlog aan wie God bevechten,
dat is hier-beneên uw werk,
Jesus uitgezonden knechten!
Wie zich niet door ’t bloed van ’t Lam
’t zondig hart liet overstelpen,
dat hy siddre voor de welpen
Voor den Leeuw uit Judaas stam!



SLOTZANG.
Krijg en Vrede! paart u saam,
om Gods glorie te verbreiden,
boden van één zelfden Naam,
telgen van één hemel beiden!
Beiden voert ge ons in Gods rust!
Uit te rukken en te planten
is de last der Godsgezanten,
en der Opperwijsheids lust!

Oorlog aan den Cananiet
in ’t beloofde land der vaderen!
en, in Isrels erfgebied,
wraak en oordeel aan verraderen!
Krijg aan Babels hoererij!
en in eeuwigheid geen Vrede
met de afgodendienst der Rede,
en des Oproers hovaardij!

Vrede aan ’t einde van den baan!
Dat zy rusten van hun werken,
wien de maaidag op mag gaan
van de in bloed gezaaide Kerken!
Vrede aan U, o kindren Gods!
Hongerigen, zielsvermoeiden,
en van liefdedorst ontgloeiden!
Vrede in Christus, onzen Rots!

Heil den Leeuw uit Jesses stam,
die den heilstrijd heeft begonnen!
Lof aan ’t uitverkoren Lam,
dat door lijden heeft verwonnen!
Krijg, tot dat van Satans rot
de allerlaatste zij vertreden!
Vrede tot in de eeuwigheden!
En in beiden — eer aan God!