Dames-Courant van De Gooi- en Eemlander/Jaargang 2/Nummer 2/Specialisatie overal
‘Specialisatie overal. Maar in de huishouding.....’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit de Dames-Courant van De Gooi- en Eemlander, [jrg. 2], nr. 2 (vrijdag 11 januari 1935), [p. 1]. Publiek domein. |
[ 1 ]
Het is gebleken, dat de vrouw in de nieuwe industriëele wereld een economische factor van onafzienbare grootte is geworden, Wat als massa-artikel geproduceerd en in de warenhuizen opgestapeld wordt, moet door de vrouw worden gekocht, wil de industriëele economie zich staande houden.
Richard Huelsenbeck.
De sterkste tegenstander van de vrouwelijke ontwikkeling is niet de man met zijn mannelijk verkeerde meening omtrent de vrouw, doch de heftigste tegenstander is het vrouwelijk gevoel van minderwaardigheid, het gevoel op zich zelf niets te zijn, doch pas door man en kind iets te worden.
Walther von Hollander.
|
Specialisatie overal
Maar in de huishouding.....
WE zijn allen reeds lang er van overtuigd, dat „liefhebberij” en „dilettantisme” bij ernstige kwesties niet meer in aanmerking komen. Zelfs de „all-round-man” en de „all-round-woman”, de persoon dus, die — zooals we dat huiselijker uitdrukken — „van alle markten thuis” is, heeft nog maar een schijn van kans. Men eischt voor ieder vak een specialist of een specialiste. Dagbladen en andere periodieken laten hun politieke artikelen door een politicus schrijven, hun literaire rubrieken door een literator verzorgen en zij betrekken hun opstellen over bouwkunst, over de natuur, over het vliegwezen en over de zwemsport van menschen, die op dit gebied hun sporen reeds verdiend hebben. Van kinderverzorgsters wordt geëischt, dat zij een kraamdiploma of een onderwijsacte bezitten en bij het zoeken naar een goede kracht voor „social work”, gaan die sollicitanten voor, welke zich op een school voor maatschappelijk werk bekwaamd hebben. Wat is daar tegen? Niets natuurlijk. Integendeel. De overgang is niet prettig omdat er noodzakelijk slachtoffers vallen, zooals bij iederen overgang slachtoffers zijn, maar ergens moet toch een aanvang worden gemaakt en het komt in de eerste plaats het werk zelf en in de tweede plaats de gemeenschap ten goede wanneer ieder, die arbeid verricht, goed beslagen ten ijs komt, al mag daarbij niet uit het oog verloren worden, dat het allergunstigste resultaat wordt verkregen door menschen dáár te plaatsen, waar zij noodig zijn en waar hun beste eigenschappen volmaakt tot uiting en tot hun recht komen.
Er is dus overal specialisatie, behalve..... behalve in de huishouding!
Op dit groote, uitgestrekte terrein vindt men een bonte verzameling van uitstekende, goed willende, middelmatige, onverschillige en slechte krachten en er is niemand, die de onvoldoende kracht verwijdert en haar den toegang tot het terrein ontzegt zoolang zij niet beter onderlegd is. Niet altijd is dit zoo geweest. Er was een tijd, dat dit terrein werd ingenomen door uitsluitend bekwame krachten. Niet dat een honderd jaar geleden iedere vrouw blaakte van lust en ijver in huishoudelijke bezigheden! Maar zij was wel gedwongen zich er mee op te houden omdat niemand anders zich er mee bemoeide. Als zij niet inmaakte, bleven de provisiekasten leeg. Als zij geen brood bakte, kwam er geen behoorlijke maaltijd op tafel. Als zij niet waschte, bleef het linnen vuil. En als zij niet naaide, konden de huisgenooten geen kleeren dragen. De dochters, zelfs al in hun jongemeisjesjaren, moesten meehelpen, en al zullen lang niet allen dit met animo gedaan hebben, zij deden er toch de noodige kennis en routine bij op, zoodat als ze eenmaal zoo ver waren, dat ze trouwden en een eigen gezin te onderhouden kregen, zij een volleerde huisvrouw mochten heeten.
Langzamerhand werd dit echter anders. Wasscherijen, confectie-ateliers en conservenfabrieken namen een deel van de taak der huisvrouw over, zoodat deze voortdurend meer vrijen tijd werd gelaten. Hulp van de dochters was niet meer noodzakelijk en in plaats dat dezen na hun schooltijd werden thuis gehouden om moeder te assisteeren, ging men zoeken naar bezigheden buitenshuis. En tot op heden is dit zoo gebleven. De huisvrouw kan haar taak nu meestal wel alleen af en haar dochters blijven verstoken van de vakkennis, die zij toch bezitten moeten wanneer zij zelf eens huisvrouw zullen wezen. Want de huishouding mag nog zoo vereenvoudigd zijn, als aan het hoofd er van niet een vrouw staat met den juisten kijk op alles wat zich voordoet, loopt de boel vroeg of laat spaak. Natuurlijk, de wereld zal daardoor niet vergaan, zoo min als zij vroeger vergaan is toen in de dagbladen de rechtbankverslaggever ook de politieke of de kunstrubriek volschreef en toen pasgeboren babies verzorgd werden door bakers in plaats van, zooals nu, gediplomeerde kraamverpleegsters. Maar wat minder is het ook al erg genoeg, want huiselijke twisten, die er het gevolg van zijn, kunnen een overigens goede en harmonische samenleving langzaam maar zeker vernielen. Liefde is maar ten deele blind en zelfs het geduld van den meest beminlijken echtgenoot heeft zijn grenzen. Bovendien is het niet efficient en in onzen tijd, waarin bezuiniging geboden is, getuigt het niet van doorzicht wanneer bij het streven naar specialisatie de huishouding wordt voorbij gegaan.
Echter: beter laat dan nooit. Gesteund en terzijde gestaan door de overheid gaat men trachten de huisvrouw, die met haar geringe vakkennis en verminderde inkomsten soms wel heel erg in ’t nauw wordt gedreven, nog datgene bij te brengen, wat zij eigenlijk reeds lang behoorde te weten. De in November j.l. door den minister van Sociale Zaken geïnstalleerde „Commissie in zake huishoudelijke voorlichting” heeft ten doel de door de crisis getroffen huisvrouw door voorlichting in den meest uitgebreiden zin van het woord, een maximum-profijt van haar uitgaven te doen verkrijgen, welk doel verwezenlijkt zal worden door kook- en naaicursussen, demonstraties, tentoonstellingen enz. enz. Resultaten zijn natuurlijk nog niet bekend. We hopen van harte, dat zij niet zullen uitblijven en dat onder deze resultaten ook dit zal zijn: dat men heeft ingezien, dat er aan de vakkennis der Nederlandsche huisvrouw nog heel wat ontbreekt, hetgeen men voor de toekomst zal ondervangen door reeds op de lagere school de meisjes theoretisch en practisch met de voornaamste huishoudelijke bezigheden vertrouwd te maken. Nu de leerplicht tot veertien jaar is uitgebreid zal daarvoor zeker gelegenheid te vinden zijn. Voorkomen is beter dan genezen, ook hier. De gezinsmoeder zal het niet gemakkelijk vallen tijd te vinden om naar kook- en naaicursussen, naar demonstraties en tentoonstellingen te gaan, en al even weinig gemakkelijk zal het voor de docenten en demonstranten zijn om bij de huisvrouw, die zit vastgeroest in haar eigen methoden, nieuwe ideeën ingang te doen vinden. Met het meisje, dat nog onder den leerplicht valt, is dit alles anders. Zij heeft volop den tijd, haar ambitie wordt geleid door nieuwsgierigheid en ijverzucht, en vooroordeelen en een „eigen meening” houdt zij er nog niet op na, zoodat het onderwijs zonder twijfel vruchten zal afwerpen.
Misschien wordt het dan nog wel eens zoo, dat we kunnen zeggen: Specialisatie overal — óók in de huishouding!