De Blijde Wereld/Jaargang 13/Nummer 31/Een heroisch-episch sprookje
‘Een heroisch-episch sprookje’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit De Blijde Wereld, jaargang 13, nummer 31 (14 mei 1915), [p. 3]. Publiek domein. |
[ 3 ] Een heroisch-episch sprookje.
Eenige weken geleden noemden we een stotterige liefdesontboezeming van Theo van Doesburg, erotisch gekweel. De redacteur van Eenheid kwam tegen onze critiek op en noemde Th. v. D. een kunstenaar, die frissche opmerkingen over kunst publiceerde. Hij had als gevoelig mensch zeer geleden onder den oorlog en bezong, na weer tot evenwicht gekomen te zijn, in het door ons besproken stukje de Liefde als het cement van het al!
We doen niemand graag pijn en nog minder graag onrecht aan. Hadden we met onze critiek een jonge gevoelige ziel miskend en gekrenkt? Het zou ons zeer gespeten hebben. Er is een zekere extatische woordkunst, die men niet te spoedig voor onzin moet houden. Maar ook bij herhaalde lezing van de gemoedsuitstorting aan Haar, konden we ons oordeel niet wijzigen.
Een paar maal hebben we later in Eenheid werk van Th. v. D. ontmoet en we blijven zijn beeldspraak onschoon, zijn extase dwaas gestamel, zijn verhevenheid aanstellerij achten.
In het laatste nummer van Eenheid staat een heroisch-episch sprookje over De Liefde, door Th. v. D. geschreven.
Onbewust van gevaar sliep hij in den trein bij haar. Het gevaar werd onheil. En ze brachten hem uit den trein zonder onderbeenen. Zijn bruid schreide niet, maar zeide: „Mijn jongen, och, wat droevig voor u”. En hij lachte en legde zijne handen in haar schoot. Maar een ander onheil kwam in den dreunenden trein des levens. En de jongen had geen handen meer. Het meisje had echter nog zijn sterken borst. Daar kon zij haar hoofd op leggen als op een schild. Maar in den trein liep het zwarte dier: de vernietiger rond en slokte de ademende borst van den bruidegom in. En zijn hoofd bleef levend achter in den schoot van de bruid. De oogen van den Bruidegom schitterden. Een oog betrok, het licht week er uit, de glans verdoofde. Slechts één oog tintelde ais een stukje hemel tegenover de Bruid. Dit oog, waarin de toewijding en het hemelsch enthusiasme tot blik geworden waren, dit oog kende geen begeerten meer. En de trein stopte. De Bruid was tot uitstappen gereed, glimlachte tot het oog harer geliefde en zeide hardop: Ik wist wel, dat mijne toewijding tot een man zou worden, tot een sterken man. Hij hielp haar uit den trein. Zij was niet verwonderd den Bruidegom te zien vlekkeloos en sterk op de beenen.
Dit is eenigszins verkort het sprookje met de gedachte: De liefde overwint alle dingen. De bijbel spreekt minder heroisch-episch, eenvoudiger, schooner en zuiverder. Dit sprookje is toch een wangedrocht van smakeloosheid. De beeldspraak is eigenlijk meer lachwekkend dan griezelig. De schoone gedachte der allesoverwinnende liefde wordt hier overgebracht in de nachtmerrie van een slager of chirurg.
Er schijnen tegenwoordig menschen te zijn, die in allerlei malle en grove mystiekerij smaak hebben en waarschijnlijk een diepe bewondering gevoelen voor dezen sprookjesdichter. Wij hebben een hartgrondige afkeer van zulke schijnverhevenheden en dierbaarheden, die wel gekunsteld zijn maar met kunst niet te maken hebben.