De Katholieke Illustratie/Jaargang 1/Nummer 1/Achttien eeuwen

Uit Wikisource
‘Achttien eeuwen’ (1867) door H. A. Banning De laatste dagen van Jeruzalem - I
Afkomstig uit De Katholieke Illustratie, jrg. 1, nr. 1 (1867), p. 1-2. Publiek domein.
[ 1 ]

Achttien eeuwen.
Geschiedkundige verhalen voor het Katholieke volk van Nederland.
Door H.A. BANNING



Er is welligt in de geschiedenis geen tijdvak aan te wijzen, waarin de strijd tegen de Kerk van Christus zoo algemeen was als in onze dagen. Onder de romeinsche keizers, in de eerste tijden van het Christendom, werden de geloovigen op de onmenschelijkste wijze van het leven beroofd, dit had ook plaats tijdens de latere vervolgingen en bij de scheuring der XVIe eeuw, de zoogenaamde hervorming; maar in die tijdvakken waren het ten minste verklaarde vijanden van de Kerk, die met open visier streden. Thans zijn het daarentegen voor een gedeelte huichelaars geweest, die zich zonen der Kerk noemden, en onder den schijn van onderworpenheid haar den judaskus gaven, op hetzelfde oogenblik dat zij haar aan hare bitterste vijanden overleverden. Waren het vroeger vijanden of meineedigen, die tot het kamp der vijanden overgingen, nu bleven zij trouw huichelen nog op hetzelfde oogenblik, dat zij de schatten, die zij moesten verdedigen, door verraad overleverden of verkochten.

Dat is het wat de vervolging, waaraan de Kerk van Christus thans bloot staat, grooter, pijnlijker maakt dan eenige andere, uit welke periode der Christelijke tijdrekening dan ook.

De strijd is niet, zooals men voorgeeft, tegen het wereldlijk gezag der Pausen gerigt maar tegen het gezag der Kerk, tegen hetgeen elken Christen het dierbaarst is, het geloof.

Onder de middelen welke worden aangewend om het goddelooze doel te bereiken, moet vooral genoemd worden het verspreiden van geschriften, waarin met de geloofswaarheden den spot gedreven en gesmaald wordt op het gezag van den H. Stoel, op de onfeilbaarheid der Kerk, op onzen onvergelijkelijken Pius IX, die met onwrikbare standvastigheid de waarheden des geloofs tegen het steeds aangroeijende ongeloof blijft handhaven. Zij, die valsche vrienden en verklaarde vijanden der Kerk, weten zeer goed, dat dit middel krachtig werkt op de ligtgeloovigen, zooals er duizenden zijn. Zij deinzen niet terug voor de leugenachtigste voorstellingen en herhalen die dagelijks. Zij weten dat dit een langzaam maar zeker werkend vergif is, en daarom hebben zij er schatten voor veil, en het dan ook zoover gebragt, dat in de voornaamste steden van Europa de periodieke pers geheel onder hunne soldij staat.

Bij zulk een toestand is het vooral noodig, dat de Katholiek zich niet zonder wapenrusting bloot stelt aan een vijand, dien hij schier overal ontmoet; dat hij tegengif gebruikt.

Er is nergens schooner, voortreffelijker, degelijker wederlegging tegen de belagers van het pauselijk gezag te vinden, dan in de geschiedenis der Kerk gedurende de achttien eeuwen van haar bestaan. Op elke bladzijde getuigt zij van de waarheid der goddelijke belofte, dat geen magt het vermogen heeft de Kerk te overweldigen. De waarheid daarvan schitterde reeds in de Katakomben van het jeugdige Christendom, maakte de ketterijen en vervolgingen van alle eeuwen beschaamd en is voor ons een waarborg, dat ook de strijd onzer eeuw zal eindigen, als altijd, met eene glansrijke overwinning der Kerk.

Dewijl de geschiedenis ons op zoo vele plaatsen op feiten en gebeurtenissen wijst, die meer overeenkomst hebben met de gebeurtenissen onzer dagen dan men oppervlakkig wel zou denken, hebben wij ons voorgenomen de wording, den groei en bloei, het lijden en strijden der Kerk in verschillende verhalen voor te stellen, tot beschaming harer belagers, tot troost en bemoediging harer kinderen, die met angstig oog en diep geschokt gemoed

Zijne Eminentie de Kardinaal Wiseman.

[ 2 ]gadeslaan hoe de stormrammen van het ongeloof op de rots van Petrus beuken. Wij mogen er niet op bogen dat dit denkbeeld nieuw is, want het werd reeds opgevat door den thans in den Heer ontslapen kardinaal-aartsbisschop van Westminster, Mgr. Wiseman, die zich gedurende zijn kortstondig verblijf hier te lande vele vereerders en vrienden heeft gemaakt, en met wiens portret wij den eersten jaargang van dit tijdschrift openen.[1] Het bekende en alom gewaardeerde werk van dien uitstekenden prelaat „Fabiola” is er de vrucht van geweest, doch zijn plan, zijn werk is niet voortgezet.

Intusschen heeft men in Frankrijk en Duitschland ongeveer een jaar geleden met de uitvoering van dat denkbeeld een begin gemaakt, en reeds zien enkele deelen het licht, die met de grootste belangstelling ontvangen zijn en het dan ook ruimschoots verdienen. Op het voetspoor daarvan hebben wij ons tot taak gesteld, een reeks verhalen te leveren uit de voornaamste tijdperken van de geschiedenis der Kerk van de eerste eeuw af. De gebeurtenissen zullen zoodanig zijn zamengeweven, dat zij te zamen als het ware de hoofdtrekken van de geschiedenis der Kerk vormen, of voor het minst van het voornaamste en gedenkwaardigste wat die geschiedenis oplevert. Wij zullen, zoodra de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, de handeling in ons land plaatsen, en nemen ons voor een gedeelte te wijden aan de vervolging, waaraan onze voorouders hier te lande in de XVIe eeuw hebben bloot gestaan.

Wij twijfelen niet of dit plan zal bij de lezers eene algemeene deelneming vinden.

  1. In het volgend nummer zullen wij een levensschets van Z.D.H. opnemen.